Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 68]
| |
wie hij omstreeks 990 huwde, dat aan den Neder-Rijn gevestigd was, waarschijnlijk te Zyflich aan het Wijler meer bij Beek. Dapper en ervaren strijder, krachtig samenwerkend met zijn twistzieke en heerschzuchtige vrouw, speelde hij een groote rol in de bloedige veeten en twisten, waarin deze hem betrok en waarvan de streek tusschen Elten en Nijmegen het tooneel, de kasteelen Uplade en Munna (bij Calcar) de middelpunten waren. Hij wist zich in dien strijd een groote macht en aanzienlijke bezittingen in Betuwe, Veluwe en aan den Rijn te verschaffen. Ook was hij een der voornaamste aanvoerders der landzaten bij de verdediging van de Betuwe tegen de Noren in 1006. De moord van Adela op haren zoon Diederik (1014) had plaats met zijn medeweten. Herbert, aartsbisschop van Keulen, was zijn beschermer ook tegenover keizer Hendrik II, nadat deze hem en zijn vrouw te Dortmund veroordeeld had (1016) en hij gevlucht was uit Uplade, waar zijn vrouw de verdediging bleef leiden tegenover hertog Bernhard van Saksen en bisschop Adelbold van Utrecht, die het kasteel kwamen belegeren. Op den rijksdag te Nijmegen (16 Maart 1018) ter verantwoording geroepen voor zijn misdrijven en die zijner vrouw, werd hij door den Keizer persoonlijk uit zijn tegenwoordigheid verjaagd en wist nauwelijks zijn leven te redden, terwijl zijn bezittingen en die zijner vrouw verbeurd verklaard werden. Naar Keulen gevlucht, stierf hij te Heimbach; zijn lijk werd naar zijn oude bezitting Zyflich gevoerd en daar begraven. Zijn vrouw overleefde hem nog korten tijd. Vgl. over hem: Alpertus, De diversitate temporum, uitg. Pertz (in Mon. Germ. Script. XXII), uitg. Dederich (Munster 1859), uitg. Pijnacker Hordijk (Leiden 1908), uitg. Hulshof (Amst. 1916). De oork. omtrent hem Sloet, Oorkdbk. van Gelre en Zutphen I, no. 112 vlg. en Utr. Oorkdbk. No. 146. Blok |
|