Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 55]
| |
Broeckhuysen. Hij voegde zich 1576 te Utrecht, waar hij als lid der utrechtsche ridderschap wegens het door zijns vaders huwelijk verkregen Sterkenburg woonde, bij de partij van den opstand en nam met Thin, Heermalen e.a. deel aan de voorbereiding van de Unie van Utrecht, die hij namens zijn gewest mede teekende. Hij werd lid van het College der Nadere Unie, tevens ontvanger-generaal van de Unie (31 Jan. 1579) en speelde van toen af ook (1580) als eerste burgemeester van Utrecht, tien jaren lang, een belangrijke rol in de geschiedenis der gewesten, met name op financieel gebied. Hij was herhaaldelijk lid der Staten-Generaal namens Utrecht, werd Febr. 1583 lid van den Landraad beoosten Maze, 20 Sept. 1584 tresorier-generaal der Unie. In de functie van monster-commissaris Jan. 1583 te Utrecht door de burgerhoplieden en de bevolking lastig gevallen en beschuldigd zich verrijkt te hebben met landsgelden, beklaagde hij zich bij de Staten van Utrecht en de stadsregeering en werd als geheel onschuldig na onderzoek zijner rekening vrijgesproken (Bor, II, 363). Geheel vertrouwd, ook op financieel gebied, werd hij echter nooit, zooals uit zijn latere geschiedenis meer dan eens blijkt. Onder Leicester behoorde hij tot diens voornaamste aanhangers in Utrecht en werd 1585 lid van diens Raad van State, later ook van diens Kamer van Financiën. Zeer betrokken in Leicester's plannen en verbonden met Prouninck, den leider der utrechtsche democratie, werd hij na Leicester's vertrek korten tijd gevangen gehouden, terwijl zijn slot Brakel reeds 1587 door Hohenlohe bezet was wegens muiterij der bezetting. Uit de stad Utrecht (1588) verbannen en uit de ridderschap geweerd, week hij uit naar Engeland en kwam 1589 over Frankrijk terug in het gewest. Hij bleef protesteeren tegen zijn behandeling en werd 1602 opnieuw uit Utrecht gebannen. Toch weder teruggekeerd, nam hij 1610 deel aan de utrechtsche woelingen en trachtte volledig herstel te verkrijgen, maar werd 8 Mei 1611 door den herstelden magistraat opnieuw verbannen uit de stad, terwijl de te Woerden zetelende staatscommissie zijn door de Staten van Utrecht betwiste aanspraken op herstel en afrekening van verschuldigde sommen lange jaren achtereen onderzocht. Uit zyn huwelijk met Machtelt van Isendoorn, vrouwe van Sterkenburg (5 Juni 1564; te Neerlangbroek 3 Jan. 1616 begraven) had hij 12 kinderen, waaronder 5 zoons en 7 dochters. Zijn portret is door H.A.T.A. Gobius op steen geteekend naar een door een onbekend kunstenaar in 1619 geschilderd portret bij Kneppelhout van Sterkenburg op den huize Sterkenburg (verkooping 's Gravenhage 6 Juni 1859). Zijn geschilderd portret op het kasteel te Brakel. Vgl. over hem: Muller, Gesch. der regeering van de Geren. Prov., passim; Japikse, Res. St. Gen., passim; Felix, Het oproer te Utrecht 1610 (Utr. 1619), 13 vlg.; Genealog. en Herald. bladen III (1908), 52. Blok |
|