Gulden Vlies. Hij huwde 1548 Marguerite de la Marck, gravin van Arenberg, na welk huwelijk hij voor zich en zijn nakomelingen dezen naam aannam. Hij diende onder Maximiliaan van Egmond als diens luitenant in den Schmalkaldischen oorlog bij den tocht naar Beieren en volgde hem 1 Jan. 1549 op als gouverneur van de ‘gouvernance’ Friesland (Friesland, Overijsel, Groningen, Drente, sedert Sept. 1551 ook Lingen). De landvoogdes belastte hem 1552 met de verdediging van het duitsche deel van Luxemburg tegen de Franschen; later diende hij met een regiment voetvolk onder Karel V zelf voor Metz enz. Philips II bevestigde hem 1556 in zijn gouvernement. Hij nam deel aan den slag bij St. Quentin, vertegenwoordigde 1559 den Koning op den rijksdag te Augsburg en werd 9 Aug. 1559 veldmaarschalk (maréchal de l'ost). Ofschoon met Oranje, Egmond en Hoorne op zeer goeden voet, leefde hij gewoonlijk in zijn gouvernement, weigerde deelneming aan de Ligue tegen Granvelle en bleef met Margaretha van Parma samenwerken, ook toen de verhoudingen zich verscherpten; toch drong ook hij, overeenkomstig zijn aard, op matiging in de toepassing der plakkaten en der inquisitie aan en hielp hij de zending van Bergen en Montigny naar Spanje bevorderen. Hij bleef ook trouw katholiek en drong in het najaar van 1566 met den graaf van Megen aan op het lichten van troepen om de met het Compromis en den Beeldenstorm begonnen woelingen met kracht te stuiten. Hij kreeg daartoe vergunning van de landvoogdes in Nov. en Dec. en begon daarop met eenige nieuw gelichte vendels voetvolk in Zwolle en Leeuwarden zijn geschokt gezag en den katholieken godsdienst te herstellen en de daar begonnen beweging met veel beleid te onderdrukken zonder door te groote strengheid te verbitteren; ook Groningen en Deventer bracht hij zoo in 1567 tot rust. Hij begroette als veldmaarschalk Alva bij diens komst in Aug. 1567, maar
protesteerde als vliesridder tegen de gevangenneming van Egmond en Hoorne. In Nov. werd hij met 1500 ruiters naar Frankrijk gezonden om koning Karel IX te helpen tegen Condé en de Hugenoten, wat evenwel spoedig niet noodig bleek. Nauwelijks teruggekeerd en zich nog te Brussel ophoudend, vernam hij den inval van Lodewijk van Nassau in Groningerland, waarop hij op bevel van Alva snel naar zijn gouvernement terugkeerde (eind April 1568) om bij den strijd tegen graaf Lodewijk de leiding te nemen, in overleg met den graaf van Megen, stadhouder van Gelderland. Te Vollenhove eenige dagen door een aanval van jicht opgehouden, ging hij te scheep naar Leeuwarden en van daar in een draagstoel naar Groningen, waar hij de verzameling zijner troepen had bevolen. Met een door Alva gezonden regiment Spanjaarden onder Braccamonte, vier compagnieën infanterie en wat duitsche ruiterij rukte hij, nog niet ten volle hersteld, tegen graaf Lodewijk op en nam den 22sten Mei zijn kwartier in het klooster Wittewierum. Den volgenden dag viel hij op aandrang zijner spaansche officieren graaf Lodewijk bij Heiligerlee aan, zonder te wachten op de versterking onder Megen, die nog slechts enkele uren later zou aankomen. Reeds bij den eersten aanval werd zijn zwakke macht teruggeworpen; zijn duitsche benden geraakten in wanorde. Hij trachtte door persoonlijk optreden de orde te herstellen, doodde met eigen hand graaf Adolf van Nassau maar viel spoedig ook zelf door de hand van Antonie de Zoete, heer van Haultain. Een gevoelige