v.A. behoorde tot die philologische medici, van welke in het einde der XVde en in het begin der XVIde eeuw er velen werden gevonden onder de geneeskundigen, maar wier richting in zijn dagen haar tijd had gehad. Hij was zóó overtuigd van de voortreffelijkheid der antieken, dat hij de nieuwe vondsten van zijn tijd gering schatte en beweerde, dat dit alles den Ouden reeds lang bekend was geweest. Reeds in 1680 had hij als student onder voorzitting van zijn leermeester Vallan een Diss. de Semine verdedigd om dit aan te toonen. Veel bijval had hij daarmee evenwel niet gevonden en dit was voor hem een reden door ijverige bestudeering der klassieken de juistheid van zijn stelling te bewijzen. Aan deze onderzoekingen danken we het in 1685 uitgegeven boekje: Inventa nov. antiqua en Rerum inventarum onomasticon.
Tot de practische geneeskunde heeft hij weinig bijgedragen en de ontleedkunde schijnt hij niet te hebben beoefend. Wel gaf hij in 1685 een nieuwe uitgave der Aphorismen van Hippocrates uit, volgens de vertaling van Lucas Verhoofd, waarbij een fraaie bloemlezing uit Celsus is gevoegd. Een herziene druk verscheen in 1756 te Straatsburg. In 1687 gaf hij een verbeterde uitgave van Celsus uit (herdruk in 1713 te Amsterdam). De bekende uitgave van Caelius Aurelianus door Amman (1709) heeft hij van aanteekeningen voorzien. Deze philologische arbeid was niet zonder verdienste.
Deze merkwaardige man was ook theoloog en heeft tal van theologen van advies gediend. Zijn voornaamste theologische werk is: Amoenitates Theologico-Philologicae (Amst. 1694). Hij voerde een uitgebreide correspondentie. D'Outrein gaf na zijn dood drie van zijne brieven in het licht: Epistolae ad Joh. d'Outreinium in de Bibliotheca Brem. III, 230, 1123, V, 996, waarin theologische onderwerpen behandeld worden naar aanleiding van d'Outrein's Gods tabernakel onder de menschen enz. (Amst. 1701). Eenige brieven heeft ook Schotel opgenomen in zijn Kerkelijk Dordrecht II, 252-262.
Zijn Amoenitates boven genoemd had hij eerst willen aanduiden als: Encaenia Goudana (Goudsche kermis), inderdaad geen onjuiste karakteristiek van den inhoud. Hij moest eens een jongen duitschen graaf te Gouda begeleiden bij het bezichtigen van de merkwaardigheden aldaar en begon met hem en het gezelschap de kerk aldaar te laten zien. Dit was de aanleiding tot de uitgave van deze ‘godgeleerde-letterkundige liefelijkheden’. Het is een merkwaardig boek.
Zie: Visscher en van Langeraad. Het Protestantsche Vaderland, Biographisch Woordenboek enz. (Utrecht 1903), I, 91-94 en de daar genoemde bronnen.
Baumann; Knipscheer