[Zegers, gezegd van Wassenhoven, Ghilain]
ZEGERS, gezegd VAN WASSENHOVEN (Ghilain), zoon van Ghilain Zegers. De laatste was ridder, heer van Wassenhoven, ambachtsheer van Arentsberge en Ammers en raad des konings te 's Gravenhage. De zoon is ook in laatstgenoemde plaats woonachtig geweest, maar later te Voorburg. Volgens het vonnls van Alva's Raad, dat 10 Febr. 1568 tegen hem werd uitgesproken, had hij zich aangesloten bij de verbonden edelen en had hij den geuzenpenning gedragen, was hij tegenwoordig geweest bij de eerste prediking der hervormden in de nabijheid van Delft en had hij met enkele edelen van het verbond nauwen omgang gehad, zooals met Diederik Sonoy, van Haeften en Binkhorst. In tegenwoordigheid van den pastoor van Voorburg, bij gelegenheid van een maaltijd aldaar gehouden, had hij lasterlijk gesproken ten opzichte van het katholieke geloof; vervolgens had hij er toe medegewerkt, dat een St. Joris-beeld in de kerk van Voorburg was vernield. Hij werd veroordeeld tot verbanning met verbeurdverklaring van zijne goederen (10 Febr. 1568). Tijdens zijne veroordeeling was hij voortvluchtig uit Holland.
Zie: Marcus, Sententiën van Alva 36-38; Te Water, Verbond der Edelen III 412-415; Van Leeuwen, Bat. ill. 686, 762, 1062; Van de Wall, Privilegiën van Dordrecht 1299-1233.
Haak