Ruyter, eerst in de Middellandsche zee als kapitein. van ‘'t Geloof’ met 50 stukken, 240 man, later als kapitein van ‘de Beschermer’ een schip uitgerust door de Oost-Indische Cie. met 40 stukken en 250 man. In den vier-daagschen zeeslag onderscheidt hij zich door tezamen met de kapiteins Adriaansze en Swart drie engelsche schepen te vermeesteren. Bij het weder uitzeilen van de vloot onder opperbevel van de Ruyter, was hij als schout-bij-nacht ingedeeld bij het eskader van C. Tromp, wien hij dan ook volgde in den strijd tegen de britsche achterhoede op 4 en 5 Augustus 1666. De ontevredenheid van de Ruyter over de houding van Tromp in dien slag, trof ook v.d.Z., doch geheel ten onrechte, zooals blijkt uit een brief van den raadpensionaris de Witt aan den dordrechtschen pensionaris Vivien. Na het binnenvallen der vloot in October van dat jaar, bleef v.d.Z. als bevelhebber van een smaldeel van 14 schepen nog eenigen tijd in zee, ten einde de scheepvaart tegen de aanvallen van de Britten te beschermen. In 1667 deelgenomen hebbende aan den tocht naar Chattam, bleef hij daarna, als bevelhebber van een eskader, kruisen tusschen Harwich en het Koningsdiep om op de bewegingen der Britten een wakend oog te houden, totdat de geheele vloot in October naar het vaderland terugkeerde. Den 1. Augustus 1668 liep hij als schout-bij-nacht, bevelhebber van een eskader van zeven amsterdamsche schepen van oorlog, in zee om te kruisen tegen de barbarijsche roovers; den 16. Maart 1669 sneuvelt hij in een gevecht met een Algerijn bij Kaap Tres Forcas (Afrika). De admiraliteit van Amsterdam liet voor hem een praalgraf oprichten in de Oude Kerk aldaar. Hij wordt genoemd als de leermeester van Engel de Ruyter.
Schilderij door B.v.d. Helst. Beeldhouwwerk door R. Verhulst. Prent door R. Vinkeles.
Herman