Y.
[Yair, James]
YAIR (James), overl. 23 April 1784, was predikant bij de Schotsch-presbyteriaansche gemeente te Veere, ontstaan uit de talrijke Schotten, die zich in die stad, stapelplaats immers van den schotschen handel, gevestigd hadden. De gemeente stond onder de synode van Schotland en hare beroepingen vereischten de goedkeuring dier kerkvergadering. Yair was de opvolger van John Chalmers, den vader van den zeeuwschen raadpensionaris Johan Marinus Chalmers. Wij hebben van dezen geleerden en geletterden man eene Kerkrede uitgesproken in de Engelsche kerk te Middelburg den 6 September 1761 toen het orgel voor de eerste maal onder het kerkgezang speelde, (Middelb., Taillefert 1761), engelsch en nederlandsch tegenover elkander gedrukt. Bij de inhuldiging van Willem V als markgraaf van Veere op 28 Mei 1766 ‘verzekerde hij met eene nadrukkelijke Reden Z.H. van zijne blijdschap en eerbiedigen ootmoed’, waarbij hij niet verzuimde te gewagen van ‘the advantages and safety of our establishment in this place, where we are acknowledg'd in all respects as the subjects of our most gracious and magnificent sovereign’ en te herinneren, dat ‘the Staple contract of so long a standing and so frequently renew 'd by your illustrious ancestors, should happily subsist with the city of Campvere, whose inhabitants were the first who were sensible how near the Republick was to the brink of danger..’ Van Veere als stapelplaats van den schotschen handel mocht hij spreken. Yair is namelijk de schrijver van An account of the Scotch Trade in the Netherlands and of the Staple port at Campvere, London, 1776, een voor dien tijd voortreffelijk boek, al zegt M.P. Rooseboom, schrijver van The Scottisch Staple in the
Netherlands, 1910, VIII: ‘It was, in fact, the reading of this book and the realisation of its incompleteness, that induced me to take up this line of research’.
Zie: Tegenw. Staat van Zeeland, 1753, 184; Nagtglas, Levensber. van Zeeuwen, 1893, II 1012 vlgg.; Jos. van Iperen, De statige inhuldiging van Willem V, Middelb. 1767, fol. 52 vlg.
L. Knappert