ten lag. 7 Febr. 1545 kreeg Reynier, altijd nog ter Voorpoort, eenig ‘secours van alimentatie’ voor rekening van Leiden. Zoo bleef de zaak slepende. Het Hof heeft zich toen nog eens tot Maria van Hongarije gewend, die d.d. Mechelen 19 Octob. 1545 bepaalde, dat het Hof tegen Reynier zou voortgaan te procedeeren ‘sonder prejudicie van appellatie noch eymants recht’. Middelerwijl had
men hem reeds menigmaal ter torture gelegd en had hij, door de pijn krachteloos den naam genoemd (uitzondering nochtans bij de doopersche martelaren), van den amsterdamschen boekverkooper Jan Claesz., door Menno gedoopt, die dan ook 19 Jan. 1544 deswegen werd verbrand, èn van Mr. Heyndrik Busch Varcken, die 23 Jan. d.a.v. te Alkmaar werd onthoofd. Daarna is Reynier niet meer in de stukken te vinden. Heeft men hem vrijgelaten? Vermoedelijk is hij in den kerker gestorven.
Zie: Eerste Memoriaal van Van Dam, Sententiën 's Hofs van Holland en Register van Adriaan van der Goes en alle plaatsen daaruit in mijn Opkomst enz. 179 vlg. Doopsgez. Bijdr. 1864, 145 vlg. en 1909, 25 vlg.
L. Knappert