laatste zoo vriendelijk was hare aanteekeningen nog eens voor mij te raadplegen), maar Nagtglas herinnert ons, dat Betje later een gedicht schreef onder 's mans portret door J. Buis en noemt haar dan ‘eene vriendin uit Vlissingen’ (vergel. Catalogue de portr. de theolog., van Stockum, no. 1269). In dat onderschrift heet het op het slot: ‘En ider kent in hem den braafsten godsgezant, Die zijne hemelleer bekrachtigt door zijn leven’.
In een brief aan Mr. Noordkerk 10 Oct. 1770 schrijft zij: ‘Ds. Westerhoff heeft mij zijne predikatie voor drie weken reeds gezonden; dit noodzaakte mij zijn Ew. eenen Craig [Het leeven van Jesus Christus door dr. William Craig, vertaling van Betje, in dat jaar verschenen] te zenden, wilde ik niet onbeleeft zijn. Hij heeft mij zeer obligeant geantwoord, dog ik maak op zulke menschen geene staat altoos’. Het klinkt niet overmatig warm. De bedoelde preek zal wel zijn Jeremias getroost, waarmede W. 26 Aug. 1770 Petrus Broes te Amsterdam bevestigd had en die in druk verschenen is. Want hij was van Vlissingen naar Gouda gegaan, intrede 28 Febr. 1762 en vandaar naar Amsterdam, intrede 9 Nov. 1763.
Men heeft van hem, behalve de reeds genoemde leerrede, Jesaia's tempelgezigt ook eene leerrede en een beschouwing over Ps. CXI, 2 vóór Samuel Scheurer, Kortbondige natuur- en schriftmatige landtheologie, vertaald door zijn vader.
Hij was te Vlissingen 3 Mei 1757 gehuwd met Catharina Vrijdag j.d. en verwekte bij haar Adriana, geb. 3 Nov. 1758, Willem Abraham, geb. 24 Oct. 1763 en Henriëtte Elisabeth, geb. 27 Sept. 1770 en overl. 27 Jan. 1777.
Op zijn dood zijn lijk- en grafdichten gemaakt, sinds in 40. verschenen bij G. Bom te Amst.
Schilderij door J. Buys. Prent door J. Houbraken.
Zie: Croese, Kerkel. Reg. 337; Vrolikhert, Vlissingsche Kerkhemel 314-319; Nagtglas, Levensber. v. Zeeuwen, II 940; Ja. Naber, Wolff en Deken, 25 vlg.; H.C.M. Ghijsen, Betje Wolff, jeugd en huw. jaren, 11-17; Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken, uitg. Dyserinck 32.
L. Knappert