in dienst van prins Willem ijverig werkzaam is. Hij staat in 1570 voortdurend in betrekking tot de calvinistische consistoriën in de steden aan den Beneden-Rijn en doet in Juli van daar uit een gevaarlijke en avontuurlijke reis naar Gelderland, Utrecht en Holland om er op last van den Prins betrekkingen met diens geheime aanhangers aan te knoopen met het oog op een beraamden inval en een daarmede samenhangenden opstand, benevens het bijeenbrengen van gelden daarvoor. Een tweede commissie van den Prins tot hetzelfde doel volgde in Augustus. Hij kwam ditmaal in de overijselsche steden en tot Groningen en Emden toe. In het najaar zou de opstand plaats hebben. Wesembeke was buitengemeen werkzaam, maar er kwam weinig van de zaak; alleen de aanslag op Loevestein gelukte, maar ook dat kasteel viel spoedig. De brieven over deze geheele voorbereiding waren uiterst geheim; personen en plaatsen werden daarin aangeduid met blijkbaar door W. uitgedachte verdichte namen. Basius, Cant, Sonoy, Van der Werff, Van Swieten, Geldorp e.a. waren diep bij dit alles betrokken, zoo ook de Watergeuzen van Lumey, Dolhain, Brederode enz. Na de mislukking was het vertrouwen van den Prins op W.'s berichten, plannen en vooruitzichten ernstig geschokt. Vooral geldgebrek was de oorzaak der mislukking. Ofschoon W. voor het vervolg volstrekt niet wanhoopte en te Wezel, Essen en Duisburg werkzaam bleef, moest Oranje hem herhaaldelijk waarschuwen tegen al te grooten ijver en al te groote lichtgeloovigheid. Toch blijft W. in dezelfde richting ook in 1571 werken en bereidt opnieuw van allerlei voor in verband met de nieuwe plannen van den Prins. Ook nu weder heeft hij de hand in pamfletten en manifesten, dienend tot voorbereiding van den veldtocht van 1572, met name in de
proclamatiën, die hij evenwel buiten weten van den Prins te vroeg deed uitgaan, waarover hij eene terechtwijzing ontving. Hij verzamelde ook geschut en munitie voor den nieuwen veldtocht, waarop hij den Prins vergezelde. Met dezen kwam hij waarschijnlijk in October naar Holland, op welks gunstige ligging voor een opstand hij en Geldorp den Prins reeds in 1570 met nadruk hadden gewezen. Wij hooren sedert niet meer van hem, behalve dat hij 23 Oct. 1573 door de Staten van Holland belast wordt met een commissie als ‘commissaris van oorlog’ (Res. Holl. i.d.) en den eed daarop aflegde. Hij moet gestorven zijn vóór 1575 (Res. Holl.), daar zijne weduwe H. Tweeschellink dan om betaling harer pretensiën vraagt.
Van zijne boven genoemde geschriften, de Défense en de Description gaf Rahlenbeck onder den titel van Mémoires de Jacques de Wesembeke (Brux. et La Haye, 1859) een herdruk; van de eerste naar een copie in de Bibl. Royale te Brussel, daar zoowel de Nederlandsche als de Fransche uitgave van 1569 uiterst zeldzaam waren geworden; van de tweede, waarvan slechts het eerste boek tot ons gekomen is, eveneens zeldzaam, naar een ex. der Fransche uitgave van hetzelfde jaar in dezelfde bibliotheek. Van de Nederlandsche uitgave der Description, getiteld De beschryvinge van den geschiedenissen in den Religien saeken, toegedragen in den Nederlanden van den jare 1500 tot 1566 (Antw. 1559) verscheen slechts het eerste boek. Isaac Schilders gaf in 1616 van de Fransche uitgave, omdat hij de Nederlandsche nergens vinden kon, een vertaling in het Nederlandsch (Middelb. 1616), opgedragen aan de Staten van Zeeland onder den titel Beschryvinghe van den Staet ende voorl-