dan Windesheim te gaan’ (J.C. van Slee in diens beneden aangehaald werk, blz. 60).
Toen in de dagen van Joh. Vos (1363-1424), prior van het klooster te Windesheim en eersten prior superior van de windesheimsche kloostervereeniging, het denkbeeld geopperd werd om de twee voornoemde betrekkingen niet in denzelfden persoon vereenigd te houden - eerst in 1573 is er verandering gekomen door het optreden van een ‘prior generalis’ -, hadden de Windesheimers reeds het oog op Hendrik Walvis, ten einde dezen, ingeval de zaak doorging, tot hun kloosterhoofd te benoemen. Hij werd echter - en dat moet gebeurd zijn omstreeks 1406 - tot prior van Mariënborn (Domus Fontis B. Mariae) gekozen, welke waardigheid hij gedurende bijna zeven jaren mocht bekleeden. Ongesteldheid deed hem naar Windesheim terugkeeren, waar hij kort daarop stierf, na vijftien jaar in de Orde te zijn geweest. Hij is dus de in de bronnen niet met name genoemde prior van Mariënborn (‘prior de Fonte’; ‘prior fontis b. Mariae de prope Aernem’), die 21 Jan. 1408 de plechtigheid der inkleeding van de eerste twaalf zusters te Diepenveen heeft bijgewoond. Handschriften door hem gekopieerd: te Windesheim drie, geschonken aan de boekerij van het Karthuizer klooster Nieuwlicht buiten Utrecht, en te Mariënborn van het jaar 1411 één (waarin o.a. Tractatulus de spiritualibus ascensionibus van Gerard Zerbolt van Zutphen), thans berustend in het stedelijk archief te Zwolle.
Als weldoeners van Nieuwlicht komen voor ‘Henricus Walvisch et Sophia ejus uxor, cives Trajectenses’ (in een Liber benefactorum van dat convent, afgedrukt in de Kron. van het Hist. Genootschap, jaarg. XIII - 1857 -, blz. 129 volg.). Joh. Busch, Chronicon Windesemense, ed. K. Grube - Halle, 1886 -, p. 324, bevat nog de mededeeling, dat de echtgenoote (‘devota de Traiecto matrona Fia Walvis nomine’) het klooster te en het kapittel van Windesheim aanzienlijk begiftigd heeft. Misschien worden met de hier vermelde personen de ouders van den kloosterling bedoeld.
Zie: Joh. Busch, Chron. Windesemense, ed. K. Grube, 71, 111, 117, 299, 300, 343, vooral 137-139; J.C. van Slee, De Kloostervereeniging van Windesheim (Leid. 1874) 44, 49, 60, 141; J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed (Utr. 1875-1880), I, 189 aant. 4; II, 107 volg., 159 aant. 1, 376; III, 268, 274; K.O. Meinsma, Middeleeuwsche bibliotheken (Zutph. 1903), 159; W.J. Kühler, Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen (Rotterd. 1908), 68.
Brinkerink