trad hij in 1796 als lid der Nationale Vergadering op en werd lid van de Commissie tot het ontwerpen van een nieuwe staatsregeling. Bij 't begin der tweede Nationale Vergadering in 1797 genoot hij hetzelfde vertrouwen doch bij de Omwenteling van 22 Jan. 1798 werd hij, als behoorende tot de Federalisten, met 27 ambt- en partijgenooten gevangen gezet en tot den 14den Juli op 't Huis den Bosch gevangen gehouden, zonder dat ooit een beschuldiging tegen hem blijkt te zijn ingebracht. Later werd hij lid van 't Hof van Gelderland en vervolgens van dat in 't departement van den Ouden-IJsel. Maar hij kon in die hoedanigheid geen zitting nemen, daar hij 1799 tot lid van het Wetgevend Lichaam benoemd werd en naar den Haag verhuisde.
Vitringa was gehuwd sedert 1780 met Catharina Metta Lucretia van Hoeclum (overl. 1813), uit welk huwelijk verscheiden kinderen geboren werden.
Geschriften van zijne hand zijn onder meer Advisen over de wenschelijke eenheid der Republiek over den godsdienst, over de revisie of verandering der Constitutie enz. (Amsterdam 1796).
Zie: Kobus en Rivecourt, Biogr. Woordenb. Ned. i.v.; Scheltema, Staatk. Nederl.; Vitringa, Gedenkschr. I, 147; Blok, Gesch. Ned. Volk2 III, 607 en IV, 6, 25, 30 e.v.
Zuidema