[Ursino, Albertus]
URSINO (Albertus), geb. 21 Oct. 1617 te Oldenzaal, waar zijn vader, kapitein bij het spaansche leger, tijdelijk metterwoon gevestigd was, overleed als 44ste abt van Tongerloo te Rozendaal 23 Jan. 1664. Hij behoorde langs vaderszijde tot het italiaansche, adellijke geslacht Ursino of de Ursis de Pescia, langs moederszijde tot de familie van Egmond. Ursino ontving het ordekleed van den H. Albertus te Mechelen 3 April 1638 en legde aldaar 14 Dec. 1639 de kloostergeloften af. Na gedurende zeven jaren kapelaan te zijn geweest in Rozendaal, werd hij 19 Dec. 1652 pastoor aldaar en eenigen tijd later ook landdeken. Volgens getuigenis van een tijdgenoot (van Craywinckel) was hij ‘een seer vermaerde predicant van Godts woordt, in liefde, bermhertichheydt, soberheydt, soetichheydt van manieren en conversatie aen niemandt wijckende’. Na het overlijden van den abt Wichmans (11 Febr. 1661) bleef de opengevallen prelaatszetel ruim twee jaren onbezet, door de oneenigheid over de benoeming van een opvolger, tusschen het Hof van Brussel en de abdijheeren. Bij een eerste keuze 24 Maart 1662, waarin de kloosterlingen met overgroote meerderheid hun provisor de Smet als abt wenschten gekozen te zien, was Ursino eerst de zesde candidaat, doch de vorst benoemde desniettegenstaande dezen tot abt. De kloosterlingen weigerden hem als zoodanig te erkennen, omdat de benoeming in strijd was met de bestaande gewoonten.
Toen kort daarop de gekozen candidaat der abdijheeren overleed, werd een tweede keuze gedaan. Weer bekwam Ursino niet zooveel stemmen, dat hij door de commissarissen op de voordracht kon geplaatst worden. Maar de Geheime Raad gaf nogmaals de voorkeur aan den pastoor van Rozendaal, die behalve bij het Hof ook goed gezien was bij de Staten van Holland, waarheen hij ter beslechting van geschillen was afgevaardigd geweest. Philips IV benoemde Ursino bij schrijven van 7 Maart 1663 tot abt van Tongerloo. De kloosterlingen, niet beslist gekant tegen den persoon van den gekozene, verzetten zich niet langer tegen de keuze, maar aanvaardden den nieuwen prelaat. Door den abt van Berne en den prelaat van Diligem werd Ursino 9 Mei 1663 tot abt aangesteld en daags daarna werd hem door den bisschop van Antwerpen de wijding toegediend. Ongeveer negen maanden slechts mocht Ursino staf en mijter dragen. Wederom naar de Staten van Holland afgevaardigd om eenige moeilijkheden uit den