Cornelis in 1789 luitenant ter zee, brengt den tijd van Mei 1794 tot Juni 1795 in fransche krijgsgevangenschap door, doch weet het vaderland weder te bereiken door als matroos te monsteren op een zweedschen brik, van waar hij door een visscher te Scheveningen aan wal wordt gezet. Het aanbod om met verhoogden rang weder in dienst te treden, nadat het geheele corps zeeofficieren was ontslagen, wordt door hem van de hand gewezen; hij wijkt het land uit, en stelt zich te Berlijn ter beschikking van den Erfprins van Oranje-Nassau. In Aug. 1799 ging hij naar Engeland en is bij het eskader van admiraal Mitchell bij het vermeesteren der bataafsche vloot onder Schout-bij-nacht Story, in den Vlieter. Vervolgens dient hij op het eskader, dat begin 1800 is gevormd om onder 's Prinsen vlag, bemand met hollandsche officieren en hollandsche bemanning in dienst van den Koning van Engeland te blijven, welk eskader 12 Mei 1802 op bevel van den Prins van Oranje weder is ontbonden. Inmiddels was Twent in Mei 1800 door den Prins van Oranje bevorderd tot kapiteinluitenant ter zee. Na ontbinding van genoemd eskader keert Twent in Juni 1802 naar het vaderland terug, doch gaat Mei 1805 als kapitein ter zee in russischen zeedienst; als zoodanig dient hij zoowel in de Oostzee als in de Zwarte zee, verlaat in Aug. 1808 Sebastopol met ontslag uit den zeedienst en keert in het vaderland terug. Bij kon. besluit van 3 Nov. 1808 benoemd tot kolonel en kapitein ter zee hij de hollandsche marine, is hij lid en secretaris van het pas opgerichte comité centrale der marine; 3 Aug. 1809 benoemd tot ordonnans-officier des Konings, wordt hem na de landing der Engelschen het bevel over een flotille opgedragen om het verder binnendringen te beletten. In Febr. 1810 wordt hij gesteld ter
beschikking van den commandant en directeur der marine in het Noordelijke Departement, en wordt hem het bevel opgedragen over een divisie op de Haarlemmermeer. Na de inlijving bij het fransche Keizerrijk voert Twent het bevel over een oorlogsbodem op de Schelde, maar wordt in 1813 met zijn geheele equipage naar Frankrijk gezonden, vanwaar hij echter spoedig terugkeert; na de restauratie, in Febr. 1814, als kapitein ter zee belast met de pilotage in het zuidelijk departement der marine, is hij Maart 1830 bevorderd tot schout-bij-nacht en inspecteur-generaal van het loodswezen; 1839 volgt de bevordering tot vice-admiraal. Van 1824 tot 1843 was hij tevens belast met de leiding en de oefeningen van den stoomvaartdienst. In 1843 wordt hij afgevoerd uit het corps zeeofficieren en in 1846 op pensioen gesteld, na eervol ontslag als inspecteur-generaal van het loodswezen.
Zie: J.J. Backer Dirks in Nederland.
Herman