teur 2e klasse, bij Koninklijk besluit van 11 Sept. 1839 met ingang van 1 Oct. d.a.v. onder-constructeur (de klassen werden afgeschaft), bij dat van 24 Juli 1843 met ingang van 1 Juli tevoren ingenieur 2e klasse, werd bij Koninklijk besluit van 17 Jan. 1850 met ingang van 1 Maart d.a.v. ingenieur 1e klasse en werd bij besluit van 26 Jan. 1854 met ingang van 1 Mei d.a.v. hoofdingenieur. Steeds was Vlissingen zijne standplaats. Eindelijk werd hij bij dat van 13 Maart 1857 met ingang van 1 Apr. d.a.v. hoofdingenieur-directeur van scheepsbouw. Hij bleef belast met de directie der Rijkswerf te Vlissingen, doch werd met ontheffing van dat ambt met ingang van 1 Mei 1863 te 's Gravenhage geplaatst om zich uitsluitend aan de algemeene directie van den scheepsbouw te wijden. Met 1 Mei 1864 werd hem tevens de betrekking van chef der afdeeling materieel aan het Departement van Marine opgedragen.
Bij de benoeming van 1857, op de voordracht van den burger-minister Lotsy gedaan, waarbij hij het hoofd van dezen tak van dienst werd, werden zijne ambtgenooten Tromp, Bruyn en Obreen voorbijgegaan. Dat de minister eene goede keuze deed, blijkt daaruit, dat Turk 16 jaren lang aan het hoofd van het korps marineingenieurs gestaan heeft, en er gedurende dien tijd geen klachten van beteekenis over de gebouwde schepen zijn vernomen. Wel liet minister Brocx in Turk's laatste levensjaren onze marine op ergerlijke wijze vervallen, maar daartegen heeft hij dikwijls gewaarschuwd.
Turk heeft geschreven:
Mededeeling omtrent het ontwerpen den bouw van Zr. Ms. fregat met stoomvermogen Evertsen, Vlissingen 1862; Opgaven en berekeningen over de Nederlandsche zeiloorlogsvloot. Hij huwde 26 Oct. 1843 Catharina Digna Buteux, geb. 1 Maart 1820, overl. 2 Nov. 1869, bij wie hij o.a. twee zonen had, die beiden hetzelfde vak als hun vader kozen.
Ramaer