len zijner geboortestad, studeerde te Leiden en promoveerde hier 5 Nov. 1791 tot jur. utr. Dr. op een diss. De legum poenalium requisitis et propositione poenarum. Eenstemmig was bij zijn vroegere en latere leermeesters de lof over zijn vlugheid van begrip en zijn helderheid van oordeel.
Na een reis door Duitschland gemaakt te hebben, vestigde van Tets zich in den Haag als advocaat. Bij 't overlijden van zijn vader (1794), verhuisde hij naar Dordt, waar hij nog vóór het eind van 't zelfde jaar tot pensionaris benoemd werd. Doch reeds het volgend jaar (1795) moest hij, daar zijn familie tot de Oranje-partij behoorde, dit ambt neerleggen, en van nu af wijdde hij zich met volle kracht aan de pleitzaal, totdat hij in 1813 zich schaarde aan de zijde van hen, die onder medewerking van Oranje zelf ons herboren volksbestaan op vaste grondslagen zochten te vestigen. In Jan. 1814 zag hij zich benoemd tot commissaris-generaal van 't departement der Monden van de Maas en in April van 't zelfde jaar tot gouverneur van de provincie Noord-Holland, in welke beide betrekkingen het hem gelukte drie voorname sleutels van Holland: Gorkum, Naarden en den Helder, ten behoeve van den Staat over te nemen. Veertien jaar bekleedde hij het laatstgenoemde ambt, dat hij toen (Mei 1828) verwisselde met dat van minister van Financiën. In deze waardigheid vooral, die hij bekleed heeft tot zijn dood (als opvolger van Appelius), legde v. Tets de grootste blijken van bekwaamheid en toewijding aan den dag, en wel inzonderheid na de afscheiding van België. Buitengewone maatregelen tot stijving der uitgeputte schatkist werden toen gevorderd. Toen hij in 1837 op 66-jarigen leeftijd stierf, beschouwde men zijn dood als een onherstelbaar verlies voor vaderland en vorst. Zijn kunde, zijn welsprekendheid waren ook in 't buitenland bekend. Ook zijn innemende aard en onvermoeide werkzaamheid werden algemeen geroemd.
Van Tets was president van het Amortisatiesyndicaat, van 't Algemeen burgerlijk pensioenfonds en eenigen tijd ook van het Nederl. bijbelgenootschap. Verder een ijverig bevorderaar van kunsten en wetenschappen, lid van de Maatsch. der Ned. Letterkunde, directeur van de Hollandsche Maatsch. van wetenschappen te Haarlem enz.
Hij was gehuwd, sinds 1799, met Cornelia Gevaerts, die hem ééne dochter schonk.
Zie: Siegenbeek in Verslag der jaarl. vergad. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. 1837, en de Bosch Kemper, Staatk. gesch. Nederl. na 1830 (1873).
Zuidema