teiten aan de Illustre School te Lingen (Hannover). Hij aanvaardde zijn ambt 7 Jan. 1803 met een rede De pace cum socielaiis civilis conservatriee tum humanitatis et bonarum artium allrice. In 1814 werd hij beroepen tot rector aan de latijnsche school te Groningen, twee jaar later tot idem te Duisburg en hoewel de lat. school te Lingen een kwijnend bestaan leidde, bleef hij toch zijn plicht getronw. In 1819 wordt een
decreet tot opheffing der Illustre School uitgevaardigd zoowel als tot instelling van een gymnasium. In de commissie van advies had ook G.T. Suringar zitting. Op zijn uitdrukkelijk verzoek werd hij niet voorgedragen voor het rectoraat over het nieuwe gymnasium, maar door voortdurend sukkelen daartoe gedwongen, op zijn verzoek in 1820 gepensionneerd. Hij bracht nog menig jaar te L. door en nam daarna zijn intrek bij zijn jongsten broeder Mr. Dominicus S. te Beetsterzwaag. Van zijn hand verscheen 1799 onder het pseudoniem ‘hilalethes Frisius’ een Epicedion Herois fortissimi Gulielmi Georgii Frederici Principis Auriaci, summi caesarianorum exercituum ducis in Italia en werden in druk gebracht door hem gehouden oraties ter gelegenheid van jaarlijksche examens, waarvan sommige. o.a. het Carmen festum, Deo optimo maximo liberatori Europae, uitmunten door schoonheid van stijl en rijkdom van inhoud. Den 19en Juli 1813 hield hij een rede De assidua mortis meditatione, firmissimo contra ipsius metum et vitia mata praesidio.
Zie: S.F.W. Hoffmann, Verzeichniss der Altertumsforscher u. Theologen; F.A. Eckstein, Nomenclatur Philologorum; Ludwig Schriever, Gesch. des Kreises Lingen. Lingener Volksboten, 20 Febr. 1918; Bernh. Ant. Goldschmidt, Gesch. der Grafschaft Lingen.
W.J.P. Suringar