[Spranckhuysen, Thomas]
SPRANCKHUYSEN (Thomas), gereformeerd predikant te Wijk bij Duurstede 157 tot?, te Grave tot 1586, te Gorinchem van 1588 tot 1592 of 1593, te Leiden tot zijn dood in 1602. Onder de stukken bij de nationale synode te 's Gravenhage in 1586 ingekomen en van haar uitgegaan bevinden zich een brief van Th. Spranckhuysen en het antwoord daarop. De eerste is van hem ‘minister Graviensis’, gedateerd 2 Juli 1586 (de synode was bijeen van 20 Juni - 1 Aug.), den 4en ontvangen, geschreven uit Utrecht met bericht dat hij, zijne vrouw en vijf (weldra zes) kinderen op wonderbare wijze uit Grave gered zijn, zij 't ook met verlies van al hun goed Als ‘minister ecclesiae profligatae quae fuit Graviae’ biedt hij thans zijn dienst bij de ter synode vergaderde kerken aan. De synode antwoordt met de verzekering van hare deelneming en is bereid tot hulp. Zij noodigt hem uit op hare kosten naar 's Gravenhage te komen, omdat persoonlijke kennismaking en samenspreking met degenen die hem willen en kunnen helpen noodzakelijk is. De predikanten van Amsterdam hebben hem op 4 Augustus ‘beschreven tot den dienst der kerk hetzij voor Ouderkerk en Amstelveen of voor Sloten en Sloterdijk, naardat men bevinden zal dat de nood van de gemeente het eischt.’ De aanteekening van deze bijzonderheid is door P. Plancius in het kerkeraadsboek van Amsterdam geschreven en een voorbeeld dat grootere steden veelal patroniseerend optraden in dorpsgemeenten.
Als predikant te Gorinchem bezocht Th. Spranckhuysen de zuidhollandsche synoden van 1588 en 1592 en behartigde hij verschillende kerkelijke belangen, o.a. te Heusden. Evenzoo als predikant te Leiden, waar hij in 1598 de synodale leerrede hield over Mt. 9:36, en o.a. een brief schreef aan Helmichius (Febr. 1598). Franciscus Odolphi uit Heusden woonde te Leiden bij hem in evenals Antonius Walaeus. Hij preekte meermalen voor Gomarus om dezen zijn te zwaren arbeid te verlichten.
Zie: Kerkelijk Handboek 1907, Bijl. 115, 131; 1910, Bijl. 171; Reitsma en van Veen, Acta II 313, 325, 405, 424, 441; III 1, 21, 60, 64, 67, 77 v., 99 v., 122, 137, 157, 181; Ned. Archief voor Kerkel. Gesch. VIII (Leiden 1848) 15; F.L. Rutgers, Acta (Utr. 1889) 614; J. Hania, Wernerus Helmichius (Utr. 1895) 50, 167; H. Schokking, De leertucht, enz. (Amst. 1902), 47, 115; A.C. Duker, G. Voetius I (Leiden 1897), vii, xv; H.Q. Janssen, Kerkherv. in Vlaanderen I (Arnhem 1868), 382; Werken Marnix-Vereen., serie III, dl. IV 98, 152, 162; dl. V, 356; Wijminga, Festus Hommius, 23.
Knipscheer