[Sopingius, Christianus]
SOPINGIUS (Christianus), zoon van Nicolaas, broeder van Adolphus en Godefridus, studeerde te Leiden, sedert 1612 of 1613, gereformeerd predikant te Warmond, preekte in remonstrantschen geest op 5 Febr. 1617 en daarna te Amsterdam, geraakte daarover in moeilijkheden, werd 12 Febr. 1619 daarvoor door de synodale gedeputeerden van Zuid-Holland geschorst en in de eerste dagen van Augustus d.a.v. ontslagen. Ook weigerde hij de acte van stilstand te teekenen, waartoe hij bovendien later nog eens werd ingedaagd (Sept. 1619). Hij ging hierna in de Betuwe wonen. J.C. van Slee verhaalt hoe na zijn vertrek uit Warmond de gemeente van de rijnsburgsche Collegianten zich vestigde; evenwel zonder dat er een spoor is van eenige bekendheid van Sopingius met de plannen daartoe. In April 1623 teekende hij de veranderde acte van stilstand. Tideman bericht ons wat Sopingius voor de Remonstranten heeft gedaan als predikant te Gouda, en in enkele andere gemeenten gedurenden korten tijd. Ook dat hij reeds op 1 Maart 1617 de ‘nadere unie der Remonstranten’ teekende en in Nov. 1618 mede een verzoek aan de Staten richtte opdat Grevinckhoven en Goulart de geciteerden op de dordtsche synode mochten bijstaan; welk verzoek is afgewezen. In 1630 is hij tot predikant bij de Remonstrantsche Broederschap aangenomen. Hij woonde toen te Maurik. Te Gouda stierf hij op 67-jarigen leeftijd.
R. à Persijn sc. Op de prent staat: Aetatus suae 62, 1647.
Zie: Kerkelijk Handboek 1907, Bijl. 164; Reitsma en van Veen, Acta III 357; J.C. van Slee, De Rijnsburger collegianten (Haarl. 1895) 16 v., 28, 34v., 55; G. Brandt, Hist. der Reform. II 479 v., III 337-342, 873, 916; Biograph. Naaml. van de Rem. Broedersch. (Amst. 1905), 91 v., 218, 222, 254 v., 273; J. Tideman, De stichting der Rem. Broederschap (Amsterdam 1871/72) I, 13, 270; II 287, 291, 443, 458; A.C. Duker, G. Voetius I (Leiden 1897). Bijl. 292, xxxiii.
Knipscheer