haardracht zijn boek De Coma (1645). Nadat in 1640 Curatoren in den twist met Heinsius ernstig tusschenbeide gekomen waren en een scheidsgericht door dezen was ingesteld, kwamen de beide twistende geleerden, doch eerst in Februari 1644, eindelijk tot een vergelijk, waarbij zij beloofden voortaan niet meer tegen elkaar te zullen schrijven. In ditzelfde jaar hernieuwde Mazarin de pogingen om hem voor Frankrijk terug te winnen, maar nieuwe aanbiedingen der Curatoren, door Frederik Hendrik gesteund, hielden hem te Leiden terug en zijn zeer antikatholiek boek De primatu Papae (1645) maakte voorgoed aan de fransche aanzoeken een einde, al weigerde Mazarin een door de geestelijkheid verlangde vervolging van den schrijver. Een nieuwe reis naar Parijs en Dijon in 1640 tot regeling der nalatenschap van zijn vader had hem de bezwaren van het leven in Frankrijk voor een Hugenoot opnieuw doen gevoelen. Hij bleef nu weder eenige jaren te Leiden en schreef er o.a. De Mutuo (1645), De Transsubstontione (1646), De latere Christi aperto (1646), De subscribendis signandis Testamentis (1648), De annis climatoriis (1648), Defensio regia pro Carolo I (1649), welk laatste boek een beroemd antwoord van Milton uitlekte en hier te lande veel ergernis wekte; verder bezorgde hij een aantal uitgaven van latijnsche schrijvers met aanteekeningen en bereidde andere voor. In 1649 noodigde de geleerde Christina van Zweden hem uit naar Stockholm te komen. Hij verkreeg van Curatoren verlof voor zes maanden en ging naar Zweden, waar hij met groote eerbewijzen overladen werd en op aandrang der koningin langer dan een jaar bleef; zij verzocht Curatoren zelfs hem voorgoed aan haar af te staan, wat dezen echter weigerden,
krachtig aandringend op zijn terugkeer. Die had echter eerst plaats in den zomer van 1653. Hij bleef toen niet lang meer te Leiden. Ernstig lijdend aan jicht, begaf hij zich ter genezing naar Spa en overleed er 3 Sept. 1653. Hij werd te Maastricht in de Waalsche kerk begraven.
Hij liet vijf zoons en eene dochter na. Zijne dochter, Elisabeth Bénigne, keerde met hare moeder, die ƒ 3000 van Curatoren als pensioen ontving, naar Frankrijk terug; de moeder stierf er in 1657; Elisabeth had wegens hare weigering, vóór en na de herroeping van het edict van Nantes, om katholiek te worden zware vervolgingen te doorstaan maar bleef protestant. Van zijn vijf zoons werd Bénigne Isaac 1655 in een duel in Frankrijk gedood, Josias sneuvelde in hetzelfde jaar in Polen, waar hij onder koning Karel Gustaaf van Zweden diende, Louis diende Karel II van Engeland, Louis Charles den in 1648 herstelden paltzgraaf. Zijn oudste zoon, Claude (geb. te Leiden 1633), erfde de boeken en papieren zijns vaders, leefde aanvankelijk als geleerde aan het hof van Christina van Zweden, ging na haar aftreden naar Beaune in Frankrijk en stierf daar 18 April 1667.
Van zijn buitengewoon talrijke geschriften, uitgegeven en onuitgegeven, voltooid en onvoltooid, geven Paquot en van der Aa i.v. een uitvoerige lijst. De Bibl. Nationale te Parijs en de Univers. Bibl. te Leiden bezitten verschillende zijner handschriften en boeken met aanteekeningen van zijn hand, grootendeels uitgegeven en afkomstig uit de nalatenschap van zijn zoon Claude, die ze vermaakte aan tweeraadsheeren te Dijon, Ph. de la Mare en J.B. Lantin. Hij moet zelf gezegd hebben, dat hij 600 jaren zou noodig hebben om al zijn plannen en aanteekeningen uit te wer-