genoot hij een kanunnikdij in de St. Pieterskerk. Sinds 1566 was hij aangesteld als president van het klein kollege der theologanten; twee jaar later nam hij het bestuur van het groot kollege over van Jansenius van Hulst, bisschop van Gent. 1570 genoot hij de eer gekozen te worden als rector magnificus. 1572 ging hij als president naar het kollege van Atrecht.
Onder de moeilijkste omstandigheden bleef hij het kollege van Atrecht besturen, dat door oorlog, plunderingen en verwoestingen nauwelijks kon blijven bestaan. De gebouwen der boerderijen, de eigendommen van het kollege, lagen in puin; pachten of tienden werden niet meer betaald; door de spaansche bezetting van Leuven legerden sinds 1578 de soldaten steeds in het kollege, dat weldra een bouwval geleek. Cornelius Reiniers onderhield ten laatste de studenten op eigen kosten. Vóór zijn dood zag hij echter nog het begin van een herstel van het kollege van Atrecht en kon hij een nieuwen bloei waarnemen der universiteit, welker ondergang hij nabij had gemeend. Door de verheffing van den deken van St. Pieter Henr. Cuyckius tot bisschop van Roermond, werd Corn. v. Gouda in zijn plaats tot deken benoemd en bekleed met het daaraan verbonden ambt van vicekanselier der universiteit. De proost van St. Pieter tevens kanselier, steeds van adellijke familie, verbleef gewoonlijk niet te Leuven. Bij zijne afwezigheid genoot de vicekanselier dezelfde rechten en eerbewijzingen als deze, en ten laatste ook den titel. Ten tijde van Reineri bestond hierover verschil en er werd beslist, dat hij slechts den titel van vicekanselier zou voeren. Bij het grafschrift van Reineri werd na het woord ‘cancellarius’ gevoegd ‘in absentia praepositi.’ Cornelius Reineri was een der weldoeners van het huis Standonk voor arme studenten. 1604 stichtte hij een studiebeurs in het Pauskollege, welke nog bestaat. Margareta Reiniers, overl. 1600, waarschijnlijk zijne zuster of bloedverwante, stichtte eveneens eene beurs; mogelijk zijn de beurzenstichtingen van Adriaan Bonger van Gouda, pastoor te Yperen, en van Petrus Bleyenberge van Gouda, deken van Horst, bij
Utrecht, alle nog in wezen, aan den invloed van Cornelius Reineri te danken. Hij werd in het koor zijner kerk, de St. Pieter, begraven. Val. Andreas vermeldt het opschrift van zijn grafmonument. Eveneens Grand Théatre Sacré de Brabant I, 95.
Zie: Val. Andr. Fasti Academici (Lov. 1650) 61, 78, 119, 233; Analectes Hist. Eccl. Belg. XVII (1881) 164, 238, 383; XX (1886) 240; XXI (1888) 194; XXVII (1898) 318, 462; XXVIII (1882) 108, 116.
Fruytier