sleepten duizenden Indianen in slavernij weg. De overste der missie, Ruiz de Montoya, besloot de bewoners der twee gespaard gebleven reducties en de vluchtelingen langs de Parana-rivier den stroom te laten afzakken. Rançonier maakte dien uittocht van 12.000 menschen mee en onderscheidde zich door zijn groote toewijding en bedrijvige zorg. Gedeeltelijk in kano's, gedeeltelijk door de bosschen, waarin men op het gedruisch van den grooten waterval der Parana den weg moest vinden, werd de verhuizing volbracht. Het volgend jaar 1632 zond zijn overste hem naar den stam der Itatinen, die tusschen de Parana en de Paraguay woonden. Een onwaardig portugeesch priester, Acosta genaamd, had eenigen tijd te voren, onder voorwendsel van een dorp te willen stichten, een groot aantal Indianen bijeengebracht met het doel om ze aan de slavenjagers over te leveren. Zijn plan was ontdekt en hij zelf door de Indianen gedood. Door geduldig volhouden wist Rançonier het wantrouwen der Itatinen te overwinnen en slaagde er in met behulp van de paters Joost van Suerck, Nic. Enart en den Spanjaard Martinez vier reducties te stichten. Doch ook nu weer werden er drie door de strooptochten der Mamelucos ontvolkt. In 1633 gelukte het hem een nieuwe te vestigen, ongeveer 100 mijlen noordwaarts van Asuncion. Nu kwam de tegenstand van de spaansche kolonisten, die de Jezuïeten uit de reducties verwijderd wilden zien, en van de nieuwbekeerden slavendiensten vorderden. Doch sterk door koninklijke privilegies boden de missionarissen wederstand en slaagden erin zich te handhaven. Op 't einde van 1634 brak er onder de Indianen een besmettelijke ziekte uit, waaraan ook Rançonier, door ontbering en ellende reeds lang uitgeput, bezweek. Hij schreef: Litterae annuae
Provinciae Paraquariae 1626 et 1627 (Antverpiae 1636), dat ook in 't fransch vertaald is.
Zie: Nic. del Techo (du Toict), Historia Provinciae Paraquariae (Leodii 1673) lib. XI, cap. XXVIII; de Hamal, Litterae annuae Provinciae Paraquariae 1634 et 1635 (Insulis 1642); Charlevoix, Histoire du Paraguay II liv. VIII, 309; Cordara, Historia Societ. Jesu P. VI. lib. XVI no. 370, XVII nos. 300 ss. 322 ss.; Précis historiques XXVIII (Bruxelles 1879), 348 ss.; Sommervogel, Biblioth. d.l. Comp. de Jésus VI, 1438, IX, 1787.
van Miert