[Plantinus, Johannes]
PLANTINUS (Johannes), geb. te Leeuwarden 8 Oct. 1692 als zoon van een schipper, studeerde te Franeker, ging als proponent naar Berlikum 1 Sept. 1715, daarna naar Hindeloopen 5 Nov. 1719, naar Leeuwarden 30 Mrt. 1721, naar Utrecht 25 Nov. 1725, naar Amsterdam 29 Sept. 1726, waar hij 17 Mei 1771 overleed. Als predikant te Amsterdam knoopte hij vriendschapsbanden aan met von Zinzendorff, verzette zich daarom (met de Bruyn, Schiphout en Hier. van Alphen) tegen Kulenkamps herderlijken brief ter waarschuwing tegen de wangevoelens der Hernhutters, 30 Oct. 1738, maar heeft zich 1750 van hen afgewend, vooral om Zinzendorff's Liederenbundel, aanhangsel XI en XII, die aanstoot gegeven hadden. De bekende Rutger Schutte, warm met hem bevriend, hield zijne lijkrede, die, evenals de rede waarmede Plantinus hem bevestigd had, staat afgedrukt in Schutte's Bundel van plegtige leerredenen 1772, 312, 133. P. was gehuwd 1e met Saapke Quader, overl. 13 Dec. 1717, die hem eene dochter schonk, ongehuwd overl. 10 Jan. 1745; 2e met Maria van de Put, overl. 21 Dec. 1736, die hem ook eene dochter baarde, later gehuwd met Jan van Meekeren en kinderloos overleden. Hij gaf eene preek uit bij zijn 50-jarig jubileum 1746.
Zijn door Quinckhard geschilderd en door Tanjé gegraveerd portret wordt geroemd.
Zie: Croese, Kerkel. Reg. 199 vlgg.; Schotel, Kerkel. Dordrecht II, 366, noot 4; Romein, Naamlijst register; Sepp, Joh. Stinstra II, 192, 199 vlg., 214 vlg.
L. Knappert