Bij de inlijving van ons land in het fransche keizerrijk verkoos hij niet onder het nieuwe bestuur werkzaam te zijn; hij verliet met het aan zijn rang verbonden pensioen opnieuw den dienst, en vestigde zich als ambteloos burger metterwoon te Nijmegen.
Nadat in den nacht van 4 op 5 Januari 1814 de fransche troepen die vesting hadden verlaten, vertrok van der Plaat naar den Haag, om den Souvereinen Vorst zijne diensten aan te bieden. Aanvankelijk werkzaam gesteld bij het ministerie van oorlog, werd hij bij besluit van 16 Maart 1814 aangesteld tot kolonel-directeur, eerst van de 3e, na de gewijzigde indeeling van 17 Nov. 1814, van de 4e directie van fortificatiën (standplaats 's Hertogenbosch); onder zijne leiding werden in 1815 de vestingen Grave, 's Hertogenbosch, Breda en Bergen-op-Zoom in staat van verdediging gebracht. 24 Dec. 1816 werd hem de titulaire, 10 Sept. 1827 de effectieve rang van generaal-majoor toegekend. Bij besluit van 12 Mei 1823 werden, na eene door den koning gehouden inspectie, verscheidene officieren van de genie begiftigd met de Militaire Willemsorde, strekkende ‘tot blijk van Z.M. tevredenheid over de verrichte werkzaamheden voor de bevestiging van het zuidelijk frontier’. Van der Plaat ontving bij die gelegenheid het ridderkruis der 3e klasse.
In Sept. 1827, dus op bijna 71-jarigen leeftijd, werd hij in zijne functie van directeur van fortificatiën verplaatst naar de 3e directie (standplaats Gent), in welke zich in de laatste jaren zoovele moeilijkheden hadden opgedaan met betrekking tot scheuren en instorten van nieuw aangelegde vestingwerken, ten gevolge waarvan eenige officieren der genie voor het hoog militair gerechtshof hadden terechtgestaan of nog terechtstonden, en in welke directie nog vele en belangrijke werken moesten worden ten uitvoer gebracht.
Hoewel hij meende, dat het zijn krachten zou te boven gaan, is hij nog twee jaren in zijn nieuwe standplaats werkzaam gebleven; op zijn herhaald verzoek werd hij 12 October 1829 op pensioen gesteld. Hij vestigde zich daarna te 's Hertogenbosch, doch overleed te Grave, waar hij ook begraven is.
Tijdens zijne langdurige militaire loopbaan zijn door hem verscheidene memories opgesteld en ingediend omtrent onze verdedigingsliniën en vestingen, en daarin aan te brengen verbeteringen, vooral met betrekking tot de Grebbelinie en hare verlenging in de Neder-Betuwe.
Zijn portret in olieverf is in het bezit van den gep. luitenant-kolonel van Bisselick te Rijswijk (Z.-H.).
31 Dec. 1786 is hij te Hulst in het huwelijk getreden met Suzanna Maria Tegelberg (ged. Hulst 28 April 1754, overl. te St. Oedenrode 10 Dec. 1800), dochter van Pieter en Maria Gerbrands. Hun eenige zoon Johan Pieter, heer van Honswijk (geb. te Hulst 20 Jan. 1789, overl. te Baarn 26 Nov. 1847) is in 1815 in den adelstand verheven met het praedicaat van jonkheer. Met diens zoon, jhr. Mr. Engelbert George Vincent Maximiliaan, heer van Honswijk (geb. Amsterdam 20 Jan. 1818, overl. te Parijs 23 Mei 1876) is het geslacht in de mannelijke lijn uitgestorven.
Zie over hem: Algemeene Konst- en Letterbode 1832 II, 456 en 467, Levensschets van den Generaal-Majoor Engelbert George van der Plaat; F.