pelagianerije en door geestelijkheit zonder geestdrijverije’. Hier ziet men wat het zij ‘waarheit in liefde te betragten’. Opmerkelijk is hier (behalve die samenvoeging ‘waarheid in liefde’, door de latere Groningers bekend geworden) dat Peiffers partij trekt voor de nieuwe, synthetische, engelsche preekmethode, te onzent door Hollebeek (I 1140) krachtig voorgestaan, maar door verreweg de meesten, als der orthodoxie vijandig en eene reuke van ketterije verspreidend, bekampt. Op dit punt derhalve vrijzinnig, was hij uiterst fel tegen de Hernhutters, wier ‘mystieke dwalingen’ hij met zijn ambtgenoot Gerard Kulenkamp onder veler toejuiching bestreed. Van hem hebben wij op dit punt VIII Samenspraken ingerigt tot onpartijdig onderzoek en genoegzame wederlegginge van de Hernhutters, Amst. 1749, boek dan ook door Kulenkamp, Anatomie der hernhutsche secte, 1750, voorber. LXXIV met ingenomenheid vermeld. Nog mengde hij zich in den strijd tusschen Hildebr. Janssonius, predt. te Veendam en Joh. Conr. Appelius te Zuidbreek over het gebruik der sacramenten, of nl. de sacramenten onderwerpelijk of voorwerpelijk de beloften Gods verzegelen? Appelius verdedigde - voorzoover zich deze duistere materie begrijpen laat - de stelling, dat de onbegenadigde niet tot des Heeren tafel naderen mocht. Peiffers had reeds in zijn Geloofsvastigheid van een waar, schoon ongeletterd, christen, Amst. 1766 zich tegen Janssonius gekeerd en schreef hem thans nog een Brief, Amst. 1769, waartegen wêer Janssonius met een Saamenspraak over den waaren aart der sacramenten, Gron. 1770. Voor zijne vredelievendheid pleit zijne voorrede vóór de vertaling, door J.C. Buzing predt.
te Hanau, van Herman Witsius' Animadversiones irenicae ad controversias quae sub infaustis antinomorum et neonomorum nominibus in Britannia nunc agitantur (in tom. 11 Miscellaneorum sacroum), 1754. Nog hebben wij van hem een preek, Sodoms ongeregtigheid en straffe, op den vastendag van 2 Maart 1763. Hij vertegenwoordigt, gelijk Venema, Witsius, Conradi en enkele anderen het irenisch element in het strijdend Kanaän zijner dagen.
Schilderijen: J.M. Quinkhard. Prenten: J. Houbraken.
Zie: Croese, Kerkel. Reg. 254-257; Vriemoet, Athen. Fris. 537; Bouman, Geld. Hoog. II 429, 493; Sepp, Joh. Stinstra I 136; Prot. vaderl. I 213.
L. Knappert