[Os, Anthonie van der]
OS (Anthonie van der), geb. 23 Oct. 1722 te Zierikzee, overl. te Zwolle, liet zich 11 Apr. 1741 als theol. stud. te Leiden inschrijven, waar het jaar te voren Joh. Alberti (I 58) hoogleeraar geworden was. Diens invloed in vrijzinnigen geest heeft van der Os in hooge mate ondergaan en er later veel lijden voor over gehad. In 1746 werd hij predikant te 's Graveland, twee jaar later te Zwolle. Hier gaf hij aanstoot aan zijne rechtzinnige collega's de Gimmer, Doitsma en van Zutphen (de jongste, van Rossum, was nog door geen inquisitorialen ijver aangestoken) door zijne kettersche prediking, durvende o.a. zeggen, dat de zondaar gerechtvaardigd wordt na en niet vóór het geloof, terwijl toch de Dordtsche synode, consequenter maar harder, de verkiezing niet uit maar tot geloof had geleerd (Can. I § 9). Voorts achtte hij het eeuwig zoonschap Christi onbewijsbaar uit Micha 51 (‘uit u zal mij voortkomen die een heerscher zal zijn in Israël), Ps. 27 (‘de Heer heeft tot mij gezegd: gij zijt mijn zoon’), wat wel van groote zelfstandigheid getuigt en wat zijn collega de Gimmer dan ook ariaansch-remonstrantsch noemde. Ja in Genes. 3 vond hij alleen de straf voor 's menschen eigen zonden, wat de ander voor sociniaansch-remonstrantsch uitkreet. Dat van der Os onder de rechtvaardigheid Gods verstond zijn genegen wil om den zondaar door C. zalig te maken, in plaats van aan de verwerping der meesten vast te houden, dat vond de Gimmer zoo ijselijk, dat hij er geen naam voor wist. Om nog te zwijgen van 's mans woorden dat Johannes de Dooper aan Jezus geërgerd was geweest, dus een heilige, die uit den staat der genade gevallen was, wat
bewees dat hij den afval der heiligen dreef. Om deze zonden brachten hare voorgangers de Zwolsche gemeente in beroering - uit zich zelve zou zij niet zoo snel en zoo fijn de ketterij geroken hebben - en 18 Dec. 1750 schorste de kerkeraad den ketterschen predikant. Ook persoonlijke gevoeligheden, afgunst op den welsprekenden, gezienen en ‘gegoedigden’ d.i. bemiddelden man, mogen den twist hebben aangestookt De stadsregeering, gelijk schier altijd in onze geschiedenis, nam het voor den gebannene op; de Gimmer c.s. beriepen zich op den stadhouder, die (gelijk ook menigmalen) voor den handhaver der orthodoxie gehouden werd. Maar Willem IV was juist gemengd geweest in de beruchte Steenwijksche onlusten, begonnen met een kerkelijk geschil, aangegroeid tot anti-orangistische beroerten (Wagenaar, Vaderl. Hist. XX, 360-370), werd bovendien juist in dezen tijd, onmachtig tegenover den ontredderden toestand in den lande, door toenemende lichaamszwakte gekweld (Blok, Gesch.2 III, 470 vlg.) waaraan hij immers 22 Oct. 1751 onverwacht overlijden zou - en hij had geen lust zich met het Zwolsche krakeel in te laten. Hij won het advies in van prof. Venema te Franeker (II 1485) en deze ried aan het oordeel der leidsche godgeleerde faculteit in te roepen. Deze maande tot vrede, wat één hunner, Alberti, van rechtzinnige zijde op den naam Euxodius (die den breeden weg bewandelt) te staan kwam en een ander, J. van den Honert, op de betichting, dat hij, patroon van den aartsbedrieger van der Os, ‘pijlen aan heele en halve pelagianen ontleend in het harte van het inwendig Christendom gestoken had’. Maar de classis bevestigde de schorsing en de Overijselsche synode zette hem Juni 1755 af. In 1758 heeft hij
zich toen door Cornelis Loosjes, doopsgezind leeraar te Zaandam Oost (vriend van Betje Wolff, Brie-