| |
[Oldenbarnevelt, Mr. Johan van]
OLDENBARNEVELT (Mr. Johan van), Ridder, heer van den Tempel, Berkel, Rodenrijs, Guntersteyn, Stoutenburg, enz., advocaat en bewaarder van het grootzegel en van de charters van Holland en Westvriesland, zoon van Gerard (Gerrit) van Oldenbarnevelt en Deliana van Weede, geb. 14 Sept. 1547 te Amersfoort, onthoofd te 's Gravenhage 13 Mei 1619.
Nadat hij vermoedelijk te Amersfoort de latijnsche school bezocht had, werd hij op 17-jarigen leeftijd naar 's Gravenhage gezonden, waar hij twee jaren doorbracht (1564-65). Vervolgens bezocht hij, om zich op de rechtsstudie toe te leggen, de hoogescholen van Leuven en Bourges. Het uitbreken van den tweeden Hugenoten-oorlog noodzaakte hem met vele andere studenten Frankrijk te verlaten (1567). Hij reisde door Bourgondië en Franche-Comté en over Bazel naar Keulen. Hier en te Heidelberg zette hij zijne studie in de rechten voort; daarna bezocht hij ook nog Italië.
Te 's Gravenhage teruggekeerd, werd hij advocaat voor het Hof van Holland (1569). Met het uitbreken van den opstand van 1572 volgde hij niet het voorbeeld van de meeste leden van het Hof, die aan Spanje trouw blijvend, zich naar Utrecht verplaatsten, maar sloot zich met twee andere advocaten bij den Prins aan. In dezen tijd blijkt hij ook reeds een aanhanger der Hervormde leer te zijn. Hij maakte zich verdienstelijk voor den opstand, door te 's Gravenhage te ijveren voor het wapenen der burgers en het verzamelen van gelden. Op de komst der spaansche troepen week hij uit naar Delft (Febr. 1573) en nam als vrijwilliger deel aan de poging, om Haarlem te ontzetten onder den heer van Batenburg, waarbij velen in een gevecht op het Manpad omkwamen (8/9 Juli 1573). Na zijne
| |
| |
komst te Delft was hij door de Staten tot advocaat van het nieuwe Hof van Holland benoemd. Hij trad als zoodanig op voor de Staten, voor vele steden en adellijke personen, in het bijzonder ook voor polderbesturen. Inmiddels wijdde hij zijn krachten ook aan zaken, die buiten zijn ambt stonden. Zoo deed hij (eind 1573) onderzoek naar moedwilligheden, door engelsche troepen in het land van Strijen bedreven. Veel moeite gaf hij zich, om het ontzet van Leiden te helpen bevorderen (1574). Eene ziekte belette hem bij de bevrijding der stad tegenwoordig te zijn. Gedurende zijn verblijf te Delft werd ook zijn huwelijk met Maria van Utrecht gesloten (1575), waardoor zijne inkomsten aanzienlijk vermeerderd werden. Eind 1576 bezocht hem eene deputatie van de vroedschap van Rotterdam, om hem het ambt van pensionaris dezer stad aan te bieden, aan welk verzoek Oldenbarnevelt na eenige aarzeling gevolg gaf.
Dit ambt gaf hem gelegenheid om zijne bekwaamheden als staatsman te ontwikkelen. Hij vertegenwoordigde Rotterdam voortaan meestal bij de Staten van Holland. Deze stelden zijne diensten op hoogen prijs en gebruikten hem herhaaldelijk als bemiddelaar tegenover steden of gewesten, die zich in het voldoen der toegestane gelden nalatig betoonden. Zoo vertegenwoordigde hij gedurende de jaren 1579-1582 de Staten van Holland bij de onderhandelingen, die tusschen dezen en de stad Amsterdam werden gevoerd over den afstand van het verdrag van satisfactie, dat bij den overgang van Amsterdam tot de partij van den opstand op 8 Febr. 1578 was gesloten. Terwijl Amsterdam wilde bewerken, dat de gunstige voorwaarden, die het daarbij had verkregen, zouden behouden blijven en de Prins zich geneigd betoonde, om aan de eischen van Amsterdam toe te geven, wist Oldenbarnevelt de meening der Staten, zoowel tegen den Prins, als tegen Amsterdam te handhaven, zoodat een middenweg gevonden werd. Belangrijk was het aandeel, dat Oldenbarnevelt nam aan de totstandkoming der Nadere Unie. Hij vertegenwoordigde de Staten van Holland op de vergaderingen te Arnhem en Utrecht (1578-1580). Verschillende door hem voorgestelde bepalingen werden in de Unie van Utrecht opgenomen. Zeer ijverde hij daarbij voor het beginsel der gewetensvrijheid. Het gelukte hem echter niet aan Holland eene bevoorrechte positie boven de andere gewesten te verschaffen. De Staten van dit gewest hadden hem (1578) uitgenoodigd, om mede te werken tot de oprichting van den Hoogen Raad en in 1581 werd Oldenbarnevelt als lid van dit college voorgedragen. De Prins heeft hem echter niet benoemd. Dat ook Zeeland zich onder het rechtsgebied van den Hoogen Raad voegde (1586), is grootendeels zijn werk. Gedurende de jaren 1580-83 nam
Oldenbarnevelt een belangrijk aandeel aan de onderhandelingen over de opdracht der Hooge Overheid en in laatstgenoemd jaar van de grafelijke macht aan den Prins. Met anderen vertegenwoordigde hij de Staten van Holland op de belangrijke vergadering der Staten-Generaal te Antwerpen (eind 1582), waarop de kwestiën van vrijen handel met de zuidelijke gewesten en de verdeeling der gemeenschappelijke lasten ter sprake kwamen.
Na den moord op prins Willem werd Oldenbarnevelt door de Staten van Holland verkozen tot één der Raden, die met prins Maurits de voorloopige regeering zouden uitmaken (31 Juli 1584). Het vraagstuk van de aanbieding der souvereiniteit aan een buitenlandsch vorst was
| |
| |
daarbij allereerst aan de orde. Spoedig bleek, dat de voorstellen daaromtrent aan Hendrik III van Frankrijk gedaan en die voor een groot deel door Oldenbarnevelt waren opgesteld, door dezen koning niet werden aanvaard. Men wendde zich daarop tot Elisabeth van Engeland. Oldenbarnevelt maakte deel uit van het gezantschap, dat Juli-Aug. 1585 over de aanvaarding der souvereiniteit door Elisabeth onderhandelde. Zij zond ten slotte alleen hulptroepen onder den graaf van Leicester. Oldenbarnevelt schijnt er tegen gewaarschuwd te hebben, dat men dezen ook het stadhouderschap van Holland en Zeeland wilde opdragen en met kracht bevorderde hij de benoeming van den jongen Maurits van Nassau tot de genoemde waardigheden nog vóór de overkomst van Leicester.
De groote bekwaamheden, die Oldenbarnevelt bleek te bezitten, deden hem in aanmerking komen voor het gewichtige ambt van Advocaat van den lande, dat sedert eind 1584 in Holland vacant was en dat hij eindelijk na lange aarzeling 16 Maart 1586 aanvaardde. De instructie van 6 Maart verleende aan het ambt veel grooter invloed, dan het onder zijn voorgangers had gehad, daar de advocaat daardoor de leiding der vergaderingen geheel in zijne handen kreeg. De stad Rotterdam, wier materieele belangen hij met groote voortvarendheid had weten te bevorderen, verleende hem ontslag en benoemde zijn broeder Elias tot pensionaris. Zijne nieuwe positie bracht Oldenbarnevelt al spoedig in conflict met Leicester, die van het hem verleende gezag op verschillende wijzen misbruik maakte. Niet onwaarschijnlijk is het, dat de missiven, waarin de Staten-Generaal en de Staten van Holland over het bestuur van den landvoogd in het begin van 1587 bij koningin Elisabeth klaagden, door den advocaat zijn opgesteld. Tijdens het tweede verblijf van Leicester in de Nederlanden was deze het, die ingelicht door Ortell, den agent der Staten in Engeland, die sedert 1586 met hem eene geheime correspondentie onderhield, ruchtbaarheid gaf aan de plannen van den landvoogd, om met Spanje te onderhandelen. Geen wonder, dat Leicester, wiens gezag daardoor geheel ondermijnd werd, hevig over Oldenbarnevelt klaagt in een schrijven aan den Hoogen Raad (9 Sept. 1587). Vreezend voor verraderlijke plannen van den landvoogd te zijnen opzichte week de Advocaat bij diens komst te 's Gravenhage naar Delft uit (12 Sept.).
In verband met de oneenigheden tijdens het bestuur van Leicester staat het zeker ook, dat Oldenbarnevelt in dezen tijd tweemaal (April 1586 en April 1587) ontslag uit zijn ambt heeft gevraagd. Beide malen werd hij echter bewogen tot het blijven vervullen van zijne waardigheid. De tweede maal was er een oogenblik kwestie van het benoemen van een tweeden Lands-Advocaat bij Gecommitteerde Raden, waarvoor de Goudsche pensionaris François Francken in aanmerking zou komen, maar het plan heeft geen voortgang gehad; evenmin in 1578, toen men nog eens op deze zaak terugkwam. In Maart 1589 werd Oldenbarnevelt afgevaardigd naar Geertruidenberg, om te verhinderen, dat het engelsche garnizoen de stad aan den vijand uitleverde. Toen dit spoedig daarna toch geschiedde en de Staten-Generaal een scherp plakkaat tegen de bedrijvers richtten, werd de Advocaat in een verweerschrift van den opperbevelhebber van de engelsche troepen hier te lande, Willoughby, openlijk aangevallen. In verband met het ongenoegen, dat men van de Engelschen had beleefd, staat ook de over- | |
| |
dracht van een groot deel van de bevoegdheden van den Raad van State, waarin twee Engelschen zitting hadden, op de Staten-Generaal sedert 1590, waartoe ook Oldenbarnevelt veel bijdroeg. Ook eene andere belangrijke regeling kwam door zijn bemiddeling tot stand, nl. de verheffing van prins Maurits tot stadhouder van Overijsel, Utrecht en Gelderland, hetgeen voor de eenheid in de krijgsbedrijven van groot gewicht was. Aan de Staten van Overijsel en Gelderland had de Advocaat beloofd, dat voor eene geheele bevrijding der Oostelijke gewesten zou gewerkt worden. Aan de plannen tot verovering van den vesting-ring om de Vereenigde Provinciën, die in de volgende jaren tot uitvoering zijn gekomen, heeft hij
zonder twijfel aandeel gehad. Herhaaldelijk werd hij bovendien als Gecommitteerde van Holland naar het leger afgevaardigd, om met de Stadhouders de veldtochtplannen vast te stellen, in 1592, zelfs vijf maal, waarom hij besloot nogmaals ontslag uit zijn ambt te vragen, wat echter geweigerd werd. Vermeldenswaard is nog zijn streven om met medewerking van een achttal predikanten en evenveel wereldlijke personen eene kerkelijke regeling voor Holland tot stand te brengen, waarbij aan de Staten eenigen invloed op de kerk werd gegeven, echter zoo, dat de laatste zich in hare vrijheid niet belemmerd behoefde te gevoelen. Dit compromis ondervond echter grooten tegenstand van kerkelijke zijde en bleef onuitgevoerd (1591). Door invloed van den predikant Uyttenbogaert sloot hij zich in hetzelfde jaar door gebruik van het Avondmaal bij de Gereformeerde kerk aan, maar vele rechtzinnigen zagen in hem een tegenstander.
Zeer groot was Oldenbarnevelt's invloed op de buitenlandsche politiek. De agenten Noël de Caron en Lieven Calvart hielden hem door hunne brieven van alle stroomingen in Engeland en Frankrijk op de hoogte. De laatste trachtte sedert zijne vestiging in Frankrijk (Juli 1593) in overleg met den Advocaat koning Hendrik IV aan te sporen tot een inval in Artois en Henegouwen, waarbij de Staten van hunne zijde zonden medewerken. Ook trachtte hij den koning van een vrede met Spanje terug te houden. Het drievoudig verbond, in 1596 door de Republiek met Frankrijk en Engeland gesloten, is als een triomf van Oldenbarnevelt's politiek te beschouwen.
Toen de vredesneiging in Frankrijk overheerschend dreigde te worden, werden Justinus van Nassau en Oldenbarnevelt naar Frankrijk gezonden, om te verhinderen, dat deze mogendheid het verbond liet varen. Koning Hendrik toonde zich zeer verblijd over de komst van den Advocaat en ontving hem gedurende diens verblijf in Frankrijk (Maart - Mei 1598) dikwijls alleen, maar hij verklaarde den vrede met Spanje te moeten sluiten. Wel beloofde hij de Nederlanden met subsidiën te ondersteunen. Doorreizend naar Engeland onderhandelde de Advocaat met de regeering aldaar (Mei - Aug. 1598) over de voortzetting van den oorlog, waartoe de engelsche regeering weinig neiging toonde en over de teruggave der sedert 1585 door haar verstrekte voorschotten. Na veel moeite werd men het bij het tractaat van Westminster (16 Aug.) eens over het te storten bedrag.
In 1599 bevorderde Oldenbarnevelt de uitrusting der vloot, die onder Pieter van der Does de spaansche kustplaatsen zou aantasten (Maart). Vervolgens zonden de Staten hem naar het door Mendoça bedreigde Bommel (Mei). De wensch der Staten, door hem aan prins Maurits overgebracht, om offensief te werk te gaan, kon op dit oogenblik
| |
| |
niet worden vervuld. Een geliefkoosd denkbeeld van den Advocaat kwam in 1600 tot verwezenlijking, nl. de tocht naar Vlaanderen met het doel om Duinkerken en Nieuwpoort en de door den vijand om Oostende gebouwde forten te veroveren. Oldenbarnevelt maakte met de Staten-Generaal, die 27 Juni te Oostende landden, den veldtocht tot 16 Juli mede. Dat deze onderneming tot eene ernstige verwijdering tusschen prins Maurits en hem aanleiding zou gegeven hebben, blijkt noch uit het verloop der gebeurtenissen, noch uit hunne verhouding in de volgende jaren. Maurits heeft zich geen stellig tegenstander van den tocht betoond. In geen geval is er sprake geweest van eenige onaangename bejegening van den Advocaat door hem, waarvan in sommige pamfletten gesproken wordt.
Oldenbarnevelt vertegenwoordigde de Staten op de conferentie te Bergen op Zoom (Juli - Aug. 1600), waar over eene toenadering tot de zuidelijke gewesten onderhandeld werd, echter zonder eenig resultaat.
Eene belangrijke zaak werd in 1602 door Oldenbarnevelt's bemiddeling tot stand gebracht, nl. de Vereenigde Oost-Indische Compagnie, die 20 Maart octrooi voor 21 jaar van de Staten-Generaal verkreeg. Het overwinnen der bezwaren van de reeds bestaande kleinere compagnieën had zeer veel moeite gekost.
De oprichting van een fransche Oost-Indische compagnie, waarvoor sommige ingezetenen als Balthasar de Moucheron en Pieter Lijntgens ijverden (1604-1606) vond bij hem echter geen steun en zou ook eene voor den nederlandschen handel zeer nadeelige concurrentie gekweekt hebben. Evenmin bleek de oprichting van eene West-Indische Compagnie met nederlandsch en fransch kapitaal, waarvoor onze agent te Parijs François van Aerssen, de koopman Willem Usselincx en de Goudsche pensionaris Francken zich veel moeite gaven (1606-1607); om verschillende redenen in het belang van de nederlandsche kooplieden te zijn. Ten onrechte is aan Oldenbarnevelt verweten, dat voornamelijk hij deze onderneming zou hebben tegengehouden. Aanvankelijk begunstigde hij haar zelfs, maar bij nadere kennismaking ondervond zij van vele zijden tegenkanting.
In 1603 had de Advocaat een gezantschap naar Engeland aanvaard, waaraan ook Frederik Hendrik verbonden was, ten einde koning Jacobus terug te houden van een vrede met Spanje en van afstand der pandsteden hier te lande aan dezen staat. Het eerste gelukte niet, het tweede wel. Het verlies van Engeland als bondgenoot versterkte bij Oldenbarnevelt de neiging, om zoo mogelijk een vrede of bestand met Spanje te sluiten, waartoe men ook in dien staat overhelde, blijkens mededeelingen, die den Advocaat en de Staten-Generaal in 1606 bereikten. De moeilijke financieele omstandigheden, waarin de nederlandsche gewesten verkeerden, deden Oldenbarnevelt een tijdperk van rust wenschelijk voorkomen. Zijn streven vond echter van vele zijden afkeuring. Hij werd beschuldigd van spaanschgezindheid en van baatzucht. Men meende, dat zijn verzoek in 1604 en 1605 tot de Staten van Holland gericht, om ontslagen te worden van de bijwoning der vergaderingen van de Staten-Generaal, in verband stond met plannen om zich geheel uit de staatszaken terug te trekken en van zijn bijeengegaard vermogen te gaan genieten, wat in vredestijd beter kon geschieden dan gedurende den oorlog. Ook met prins Maurits kwam hij op minder goeden voet te staan, daar deze aanvankelijk niet voor een verdrag te winnen was en
| |
| |
eerst gaandeweg zich van het nut liet overtuigen. Oldenbarnevelt's vijanden hadden niet nagelaten, hem bij den Prins verdacht te maken. Anonieme brieven, op straat gevonden (4 Oct. 1608), beschuldigden Oldenbarnevelt openlijk van verraad. Dit deed hem zijn ontslag aanvragen, maar hij werd door de Staten van Holland op eervolle wijze in hun midden teruggeroepen. Door bemiddeling van de fransche en engelsche gezanten Jeannin en Winwood werd hij met prins Maurits verzoend. Ten slotte wist Oldenbarnevelt allen tegenstand te overwinnen. In het begin van 1609 was het eindelijk zoover gekomen, dat hij op de vergadering der Staten-Generaal te Bergen op Zoom (18 Maart) de afsluitende onderhandelingen te Antwerpen kon voorbereiden. In laatstgenoemde plaats werd het verdrag van het twaalfjarig Bestand 9 April onderteekend.
Het duurde echter niet lang, of de vrede in Europa dreigde verstoord te worden door de Gulik-Kleefsche erfenis-kwestie, waarin ook buitenlandsche vorsten zich begonnen te mengen, met name koning Hendrik IV van Frankrijk. Gaarne had deze gezien, dat Oldenbarnevelt tot gemeenschappelijke overleggingen naar Frankrijk was gekomen (begin 1610), maar de Advocaat zag geene mogelijkheid, om de Nederlanden te verlaten, te meer daar te Utrecht en in Friesland ernstige binnenlandsche moeilijkheden gerezen waren. De moord op koning Hendrik heeft het uitbreken van een europeeschen oorlog verhinderd. De verhouding tot Frankrijk was in den eerstvolgenden tijd een onderwerp van voortdurende zorg voor Oldenbarnevelt. Onze gezant Aerssens maakte zijne positie vrijwel onmogelijk o.a. door zijne betrekkingen tot de Hugenoten en andere tegenstanders der regeering en door zijne onvoorzichtige uitingen over de houding van deze bij de regeling der financieele aangelegenheden met de Nederlanden. Oldenbarnevelt werkte er toe mede, dat de gezant na zijn komst hier te lande in 1613 niet werd herbenoemd. Dit was zeker in het belang der Republiek, maar Aerssens bleef voor goed een heftig vijand van den Advocaat, dien hij ten onrechte beschuldigde zijne geheime berichten openbaar gemaakt te hebben en wien hij het plan toedichtte om zijn schoonzoon van der Myle tot gezant in Frankrijk te doen benoemen. Na Aerssens' verwijdering werd deze echter opgevolgd door Gideon van Boetzelaer, baron van Langerak, een weinig zelfstandig man, die zich gaarne door den Advocaat liet leiden.
Wat de buitenlandsche politiek betreft, zijn nog van belang de betrekkingen, die hij onderhield met de republiek Venetië, waarmede hij gaarne een bondgenootschap had aangegaan, hetwelk men in Venetië echter uit vrees voor ongenoegen met Spanje niet aandorst.
Met Zweden werd in 1614 door den Advocaat een defensief verbond tot stand gebracht, vooral met het oog op de weinig vriendschappelijke houding van Denemarken, voor welks neiging om de vaart door de Sont te bemoeilijken men steeds beducht was. Een groot voordeel behaalde Oldenbarnevelt, doordat hij in 1616 eene overeenkomst met Jacobus van Engeland wist te treffen, waarbij de pandsteden, die deze mogendheid nog bezet hield, op eene voordeelige wijze werden ingelost. De koning heeft later spijt getoond over de gunstige voorwaarden, die hij aan de Nederlanden had toegestaan. De houding, die hij bij de oneenigheden hier te lande in de volgende jaren ten opzichte van Oldenbarnevelt heeft aangenomen, is er eenigermate door bepaald.
| |
| |
Deze twisten hadden de meeningsverschillen op godsdienstig gebied tot uitgangspunt. Oldenbarnevelt stond dichter bij de Remonstranten. Het Tractaat van 't ampt ende autoriteyt eener hooger christelyker overheydt in kerckelycke saecken, door Uyttenbogaert geschreven, is mede in overleg met hem opgesteld en geeft zijne opvatting over het recht der overheid, om zich in kerkelijke zaken te doen gelden, weer.
Ook de bekende Remonstrantie, waarin de Arminianen hunne denkbeelden uiteenzetten (Juni 1610) is na raadpleging met hem geschreven. Het bijeenroepen van eene Nationale Synode, waarvan de Gomaristen de overwinning van hunne denkbeelden verwachtten, werd door Oldenbarnevelt zoo lang mogelijk tegengehouden. Niet ten onrechte beschouwden dezen hem als hun krachtigsten vijand. Geen wonder dat hij in talrijke pamfletten, die over de godsdienstgeschillen verschenen, werd aangevallen. Verscheidene waren tegen hem persoonlijk gericht, zooals Nootwendig ende levendig discours en de Practycke van den Spaenschen Raedt (1617).
Hij antwoordde daarop met zijne bekende Remonstrantie aan de Staten van Holland.
Oldenbarnevelt heeft getracht de twisten zooveel mogelijk binnen de perken te houden door het ingrijpen der overheid. De Staten van Holland namen begin 1615 het besluit, dat over de punten van geschil slechts met gematigdheid mocht gehandeld worden en dat zij in geen geval op den kansel mochten ter sprake gebracht worden. Wekte dit besluit reeds veel verzet, nog sterker werd de tegenstand tegen zijn bewind na de zoogenaamde ‘Scherpe Resolutie’ van 4 Aug. 1617, waarbij zoowel eene provinciale als eene nationale synode door de Staten van Holland werd afgekeurd, terwijl deze zich tot opperrechters over de middelen tot bedwinging der onlusten verklaarden en de steden gemachtigd werden, om eene buitengewone krijgsmacht in dienst te nemen, die alleen aan de Staten en de magistraten gehoorzaam behoefde te zijn. Dit besluit ontketende den burgeroorlog. Prins Maurits, die tot dien tijd geen aandeel aan de oneenigheden had genomen, trok zich persoonlijk de lichting der waardgelders, welke in verschillende hollandsche steden, alsmede ook in Utrecht plaats vond, aan. Daar de Advocaat zich na het aannemen der genoemde resolutie naar Utrecht had begeven, waar hij tot in Oct. bleef, gedeeltelijk tot herstel van gezondheid, schreef men de maatregelen aldaar genomen niet zonder reden aan zijn invloed toe.
De Staten-Generaal gingen tot tegen-maatregelen over; zij besloten tot het houden van eene Nationale Synode (Juni 1618) en zetten de bijeenroeping door niettegenstaande de vurige rede van Oldenbarnevelt ertegen (28 Juni). Verder gaven de Staten-Generaal opdracht aan prins Maurits om de waardgelders af te danken, mede ondanks heftige protesten van den Advocaat. Meer en meer was deze door vroegere medestanders verlaten; in Holland steunden hem slechts 8 steden. Amsterdam met de kleine steden van het Noorderkwartier was hem het eerst vijandig geworden. Hier had hij onder de regenten persoonlijke vijanden als Adriaan Pauw. De engelsche gezant Carleton wendde al zijn invloed ten nadeele van Oldenbarnevelt aan en bracht daarbij ook de meening van Jacobus I in het spel. Daarentegen nam de fransche gezant du Maurier eene bemiddelende houding aan. Maar de partijen waren niet meer tot elkaar te brengen. Verschillende pogingen, om prins Maurits met den Advocaat te ver- | |
| |
zoenen, waren mislukt. Jammer genoeg was het voorstel tot ontslag, dat hij zomer 1617 en voorjaar 1618 had ingediend, niet aangenomen. Zijne tegenstanders besloten ten slotte tot zijne gevangenneming (29 Aug. 1618). Een waarschuwing om te vluchten, die hem op den vorigen dag bereikte, had hij niet opgevolgd.
Tijdens zijne gevangenschap is de Advocaat vele malen verhoord door eene commissie, die door de Staten-Generaal benoemd was, later aangevuld met eenige leden uit Holland. Vervolgens werden 20 Febr. 1619 24 rechters benoemd, van wie er 12 door Holland waren aangewezen, die hem tot 1 Mei in verhoor namen. In beide colleges zaten vele persoonlijke vijanden van den Advocaat; op diens protesten tegen het feit, dat hij niet voor eene alleen uit Holland benoemde rechtbank werd gebracht, werd geen acht geslagen. Evenmin op zijn dringenden brief uit de gevangenis tot prins Maurits en Willem Lodewijk gericht. De bemiddeling der fransche gezanten du Maurier en Boissize vermocht geen invloed op den gang van zaken te krijgen; Louise de Coligny slaagde er niet in, om prins Maurits tot ingrijpen te bewegen. Het doodvonnis werd op 12 Mei uitgesproken en op den volgenden dag uitgevoerd. Het stoffelijk overschot werd eerst naar de Hofkapel te 's Gravenhage gebracht en later in het familiegraf te Amersfoort bijgezet.
De gronden, waarop het doodvonnis geveld werd, zijn zeker zeer zwak geweest. Voor het landverraad, dat Oldenbarneveld ten laste gelegd werd, waren geheel onvoldoende bewijzen bijgebracht. Wel kan men zeggen, dat hij den invloed van Holland te veel op den voorgrond heeft willen brengen en dat hij te weinig rekening heeft gehouden met de stroomingen, die niet met zijne zienswijze overeenkwamen. Doch dit lag niet in zijn aard. Hij is een der grootste staatslieden van zijn tijd geweest, misschien de grootste, maar hij was gewend om te leiden, niet om geleid te worden. Zijne kennis van binnen- en buitenlandsche toestanden dwong ieders eerbied af. Zijne werkkracht was buitengewoon groot. Hij was een goed financier en hij heeft zijn persoonlijk vermogen aanzienlijk weten te vermeerderen.
Ongeoorloofde middelen heeft hij daarbij echter niet aangewend, zooals zijne vijanden beweerden. Zijne opvattingen van de kerkelijke vraagstukken van zijn tijd hebben ten onrechte aanleiding gegeven tot de beschuldiging van ongeloovigheid. Hij gevoelde geen behoefte om het vraagstuk der praedestinatie en andere kwestiën voor zich zelf tot oplossing te brengen, getrouw aan zijne spreuk: ‘Nil scire tutissima fides’. Maar hij verbaasde nog in zijne laatste dagen de predikanten, die hem bezochten, door uitingen van oprecht geloof. Zijne terechtstelling heeft een diepen indruk op de tijdgenooten gemaakt: Vondel's pen heeft dit bewustzijn levendig gehouden.
Oldenbarnevelt: was in 1575 gehuwd met Maria van Utrecht, waarschijnlijk een onechte dochter van Magdalena van Utrecht Jansdochter. Uit dit huwelijk werden geboren drie zoons Jan, Reinier en Willem (beide laatsten volgen) en twee dochters Geertruid, geh. met Reinoud van Brederode, heer van Veenhuizen en Maria geh. met Cornelis van der Myle.
Schilderijen: 1 Onbekend 1598, Stadhuis Amersfoort. 2 onbekend 1611, vroeger coll. Rutger Paludanus 1768. 3 Onbekend 1612 miniatuur coll. H.M. de Koningin. 4 door J. Mierevelt 1616 verk. Amst. 21 Juni 1887 en 11 Nov. 1875. 5 Idem 1617, Louvre. 6 Idem 1617 vóór 1768 bij Sara Mens te Rotterdam. 7 idem 1617 verk. 's Grav.
| |
| |
31 Jan. 1877. 8 Idem 1618, Alb. van Pruisen, slot Reinhardthausen te Erbach. 9 Idem, R. Mus te Amsterdam. 10 Idem, J.P. Vaillant, 's Grav. 11 Idem verk. coll. D. van Eversdijck, 's Grav. 28 Mei 1766. 12 Idem verk. coll. Aeg. L. Tolling, Amst. 21 Nov. 1768. 12a Idem verk. coll. Lamb. ten Kate Amst. 29 Mei 1776. 13 Idem verk. coll. Ant. Rutgers, Amst. 1 Dec. 1778. 13a Idem verk. coll. Bagmans Utr. 31 Aug. 1811. 14 Idem verk. coll. Jer. de Bosch. 15 Idem verk. Amst. 29 Juli 1845. 15a Idem in 1850 bij J.T. Bodel Nijenhuis te Leiden. 16 Idem in 1850 bij J.L. Conette te Leiden. 17 Idem verk. coll. Willem II 's Grav. 9 Sept. 1851. 18 Idem verk. coll. M.C. van Hall. Amst. 27 April 1858. 19 Idem verk. Amst. 24 Jan. 1881. 20 Idem copie 1606 Mevr. Bagmans te Rotterd. 21 Idem idem 1617 mus. Gotha. 22 als voren gem. mus. 's Grav. 23 als voren. 24 als voren Douair. d'Ablaing v. Giessenburg 's Grav. 25 door Corn. Cornelisz. verk. coll. Stegart v.d. Bussche Brussel 19 Aug. 1856. 26 Onbekend. 1618 coll. Lichtenstein Weenen. 27 Onbekend, Univ. Amst. 28 Onbekend, Univ. Bibl. Leiden. 29 Onbekend, Dr. A.H.v.d. Heuvel, Utrecht. 30 Onbekend Jhr. H.J. Hora Siccama te Driebergen. 31 Onbekend, J.A. de Klask te Arnhem. 32 Onbekend miniatuur coll. H.M. de Koningin. 33 Onbekend miniatuur Maclaine Pont te Alkmaar. 34 Onbekend, inventaris P. Lastman Amst. 1632. 35 Onbekend verk. bibl. Nicolaiana Amst. 24 Nov. 1698. 35a Onbekend verk. Rotterd. 2 April 1739. 35b Onbekend verk. coll. Dan. v. Alphen, Leiden, 17 Nov. 1750. 36 Onbekend coll. Enschede Haarl. 1768. 37 Onbekend verk. coll. W. van Haren Maart 1770. 38 onbekend verk. Utr. 22 Apr. 1811. 38a Onbekend verk. Amst. 22 Juli 1811. 38b Onbekend verk. coll. W.A. Verbrugg 's Grav. 27 Sept. 1831. 39 Onbekend verk. coll. Jac.
Scheltema Utr. 22 Maart 1836. 40 Onbekend verk. coll. W.C. baron Snouckaert v. Schouburg, 's Grav. 13 Sept. 1847. 41 Onbekend, was 1863 bij Jhr. A.A. van Oldenbarnevelt te Utr. 42 Onbekend verk. coll. A.D. Schinkel, 's Grav. 21 Nov. 1864. 43 Onbekend verk. coll. Pieneman Amst. 12 Nov. 1868. 44 Onbekend verk. Utr. 27 Apr. 1869. 45 Onbekend verk. Rotterd. 9 Juni 1887. 46 Onbekend miniatuur verk. Amst. 13 Nov. 1882.
Prenten door W.J. Delff, J. Houbraken, C.v.d. Passe I, J.v.d. Velde, H. Bary, G. de Berlinière, R. Vinkeles, P. van Gunst, H. Hondius, J. Lamsvelt, A. Vaillant, R. Elstrache, L. Brasser.
Zijn standbeeld door van Wijk en Odé in de gevelnis van het stadhuis te Rotterdam, 9 Dec. 1920.
Bronnen voor Oldenbarnevelt's leven zijn zijne geschriften Remonstrantie aan de Staten van Holland (Haag, 1618), ook in het Duitsch, Fransch en Latijn vertaald; Corte Verthoninge op de remonstrantie van François van Aerssens en Remonstrantie rakende de constitutie van den staet deser Nederlanden. Beide laatste geschriften zijn uitgegeven in Kroniek v.h. Hist. Gen. van Utrecht VI, 41, 257 vg. Zie voor de volledige titels dezer werken, de verschillende uitgaven en vertalingen, de pamfletten-catalogi van Muller-Tiele, van der Wulp, Rogge, Petit en Knuttel, alsmede voor de vlugschriften over Oldenbarnevelt en zijn tijd uitgegeven.
Brieven van den Advocaat in van der Kemp, Maurits van Nassau (Rotterd. 1843); Archives de la Maison d'Orange- Nassau uitgeg. door Groen van Prinsterer 2e Sér. I en II; van Deventer, Gedenkstukken van Oldenbarnevelt (Haag 1860-65). Eene uitvoerige biografie van Oldenbarnevelt bestaat nog niet.
| |
| |
Eenigszins in de plaats daarvan treden: Historie van het leven en sterven van Johan van Oldenbarnevelt 1648, 1658. Waerachtige Historie van 't geslachte enz. van Oldenbarnevelt (Amst. 1669, Rott. 1670). Zie over deze geschriften artikelen van: Groebe en Meijer genoemd in Petit's Repertorium; Oudemans Leven en lotgevallen van J. van Oldenbarnevelt Amst. 1826; Motley, Life and death of John of Oldenbarneveld (Hague 1874), vert. door van Deventer (Haag 1874).
Zie verder o.a. Brandt, Historie van de Rechtspleging (Rott. 1708); Duim, Het rechtsgeding van J.v.O. 1745; Verhooren van J.v.O. uitgeg. in Kron. Hist. Gen. 1850. Beyerman Oldenbarneveld, de Staten van Holland en Leycester (Dev. 1847); Mulder Journaal van Anth. Duyck (Haag 1862-66); Philippson, Heinrich IV und Philipp II (Berl. 1879); P.L. Muller, De Staat der Ver. Nederlanden in de jaren zijner wording (Haarl. 1872); Rogge, Johannes Wtenbogaert (Amst. 1874); Ritter, Die Union, Briefe und Acte zur Geschichte des 30 j. Krieges (München 1874); Brill, Oldenbarnevelt en Prins Maurits (Leid. 1876); Joris de Bye, Gedenkschrift, uitg. door Fruin in Bijdr. en Med. Hist. Gen. 1888, 414; Broersma, Het Tusschenbestuur in het Leycestersche tijdvak (Goes 1899); Huges, Het leven van Mr. Franchois Vranck (Haag 1909); Geyl, Christofforo Suriano (1913); Coops, De opheffing der Satisfactie van Amsterdam (Amst. 1919).
Zie verder een groot aantal artikelen over Oldenbarnevelt en zijn geslacht in het Repertorium van Petit kol. 37, 161-163, 176, 180-183, 659, 772, 1438 en Supplem. kol. 41, 50, 51, 745. Daarin nog niet opgenomen zijn de artt. van Wagner en de Man in Maandbl. Ned. Leeuw 33 en 34 (1915 en 16); Wiersum en Snelleman in Rott. Jaarb. 1916 en 1918; Haak in Bijdr. voor Vad. Gesch. en Oudh. V R. VI en VII. Zie ook Fruin, Verspreide Werken (zie register) zijn Tien Jaren uit den 80-jarigen oorlog en Geschiedenis der Staatsinstellingen in Nederland ed. Colenbrander (Haag 1901); Pirenne, Histoire de Belgique IV; Blok, Geschiedenis van het Ned. volk, 2e dr. II.
Haak |
|