bij Enfatin met zijn pantheïstisch: ‘Tout est en Diou, tout est par lui, nul de nous n'est hors de lui ...’ Omgekeerd hebben ook de Fransche geestverwanten hen gekend. Buchez, sinds 1830 intusschen van de St. Simonisten gescheiden, vermeldt hen in zijn blad l' Européen. En Valk en Obeloo dweepten weder met de Lamenais' Paroles d'un croyant.
Wij hebben van Obeloo in ms. Iets omtrent de schijnbare onmogelijkheid van de invoering van het leerstuk van de gemeenschap der vrouwen enz. Apr. 1834 (Doopsgez. Bibl.) en zeer waarschijnlijk ook Eene voortezing aan de christelijke broedergemeenie huisvestende op Groenewoud, 1833 (Doopsgez. Bibl.), beide stukken, die van hooger ontwikkeling getuigen dan gemeenlijk bij de Nieuwlichters gevonden werd. Het eerste geschrift wijst er op dat hij, gelijk Maria Leer (II 799), de gemeenschap der vrouwen voorstond. Toch heeft hij zich tegen haar verzet, en bij haar bezoek aan het huis te Mijdrecht 18 Juli 1834 was hij het, die haar, met Valk, aan armen en voeten buiten het hek droeg.
Zie: G.P. Marang, De Zwijndrechtsche Nieuwlichters 1909, 13 vlgg., 148, 168, 206 en de daar opgegeven bronnen en literatuur. Voor den indruk door het St. Simonisme hier te lande op ontwikkelden gemaakt is teekenend Het St. Simonisme en het Christendom, 1834, door R. Posthumus (III 987).
L. Knappert