Hij heeft den aanleg der spoorlijnen Soerabaia-Malang, Sidho-Ardjo-Solo en Buitenzorg Preanger geleid, en ontving op verzoek eervol ontslag bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 6 Nov. 1880.
Hij was een man van de daad, met een ijzeren wil, die bij Daendels vergeleken werd. Alles moest voor hem wijken, maar daardoor heeft hij wellicht
meer tot stand kunnen brengen dan aan een minder krachtige persoonlijkheid mogelijk geweest ware. Hij had het denkbeeld, dat uit de polytechnische school te Delft afkomstige ingenieurs niet deugden, zoodat dezen meestal slechts in ondergeschikte betrekkingen bij den door hem beheerden spoorwegaanleg benoemd werden. In het bijzonder de van den Indischen waterstaat afkomstige ingenieurs werden door hem geweerd, terwijl dezen in dien tijd, toen er voor den waterstaat dikwijls weinig gewichtige arbeid in Indië was, gaarne bij den spoorwegaanleg geplaatst zouden zijn. Later hebben zij ook op Java bewezen, even goed als zijne protégés (meestal oud-genie-officieren als hij) spoorwegen te kunnen aanleggen en op zuinige wijze exploiteeren.
In 1881 vertrok hij naar Nederland en was daar met J. Groll werkzaam aan het overnemen door de Nederlandsch-Indische spoorwegmaatschappij van de Staatsspoorwegen op Java en met plannen tot aanleg van een spoorweg in de Transvaal. Van die plannen is niets gekomen.
Ramaer