[Koets, Petrus Joannes]
KOETS (Petrus Joannes), geb. te Groningen 2 Juni 1818, overl. te Katwijk a/R. 11 Febr. 1868. Aanvankelijk was hij van plan zich op de rechten toe te leggen en volgde derhalve eenigen tijd de lessen aan de Groningsche universiteit. Daar kwam hij in vertrouwelijke vriendschap met den hoogleeraar B.H. Lulofs, die door zijn sierlijke voordracht en liefde voor de nederlandsche letteren, vooral voor Vondel, zijn leerling begeesterde. Lulofs' invloed bleef immer duidelijk merkbaar in Koets' vorming en onderricht. Later begaf hij zich naar 't seminarie te 's Heerenberg, werd 12 Mrt. 1842 op ‘Duinzicht’ onder Oegstgeest priester gewijd en den 20 d.a.v. tot kapelaan te Zwolle en in Aug. 1843 in diezelfde betrekking te Deventer benoemd. Den 19. Nov. 1844 trad hij te Drongen (België) in de Sociëteit van Jezus, en was van 1847-55 en van 1859 tot aan zijn dood leeraar aan het St.-Willibrordus gymnasium te Katwijk. Van 1856-59 had hij in het seminarie te Culemborg de welsprekendheid onderwezen. Hij schreef o.a.: Leven en marteldood van den gelukz. Joannes de Britto (1854); Protest. Open brief aan den Weleerw. Heer H.J. Sonjee (1860); De Moederbede. Dramatisch gedicht (1868) en gaf uit: Profetische galmen van Vondel's lier (1866), Peter en Pauwels. Het treurspel van Vondel, benevens den lierzang de Kruisberg ... behelzende eene studie op des dichters terugtred tot de Moederkerk (1869). H.J. Allard gaf in 1870 zijn Verspreide en onuitgegeven gedichten in het licht. Dr. Schaepman vierde zijn nagedachtenis in De Wachter 1871, I, 56.
Zie: Sommervogel, Biblioth. d.l. Comp. de Jésus IV, 1754.
van Miert