ten, op een dissertatie: De varia libertatis sacrorum in patria nostra conditione. Het eerste deel hiervan, historisch-letterkundig, loopt van de eerste sporen van verzet tegen den gewetensdwang hier te lande tot den dood van prins Willem I; het tweede of publiek-rechterlijke deel loopt van dien tijd tot de Groote vergadering van 1651. Voor het letterkundig gedeelte had hij prof. Siegenbeek, voor het rechtsgeleerde Thorbecke tot promotor.
Na zijn promotie werd de litt. hum. en jur. utr. dr. tot commies-redacteur aan het stadhuis te Amsterdam benoemd, waar hij drie jaar werkzaam bleef, bij de afdeeling Armwezen en Onderwijs. In 1841, toen de splitsing der voormalige provincie Holland in twee deelen haar beslag gekregen had, zag Mr. Jolles zich benoemd tot substituut-griffier bij het nieuwe gerechtshof der prov. Noord-Holland. In 1846 volgde hij zijn vriend Godefroi op als substituut-officier van justitie bij de Amsterdamsche rechtbank, terwijl hij in 1853 advocaatgeneraal bij het Provinciaal gerechtshof van Noord-Holland werd, ter vervanging van den tot hoogleeraar benoemden jhr. Mr. Jo. de Bosch Kemper. In 1861 werd hij minister van den Hervormden Eeredienst (onder het ministerie van Zuylen-Loudon), in 1862, bij de opheffing van dat departement, lid van den Hoogen Raad der Nederlanden, in 1871 minister van Justitie (onder 't derde ministeric Thorbecke), in welke betrekking hij belangrijke zaken heeft tot stand gebracht. Zeer kort na zijn aftreden als minister van Justitie (Juli 1872) werd hij door het hoofdkiesdistrict Amsterdam tot lid der Tweede Kamer der Stat.-generaal gekozen. Het volgend jaar afgetreden, werd hij niet herkozen, doch zag zich aan 't eind van 73 opnieuw tot lid van den Hoogen Raad benoemd en bleef hierin sedert zitting houden tot zijn dood.
Middelerwijl nam Mr. J.A. Jolles tal van andere maatschappelijke betrekkingen waar, als die van medebestuurder eener afdeeling der Maatschappij tot nut van 't Algemeen, curator der Stadsarmenscholen, bestuurslid van de Hollandsche Maatschappij voor fraaie kunsten en wetenschappen secretaris van het Bijbelgenootschap en medebestuurder van het Genootschap tot zedelijke verbetering der gevangenen. Ook was hij in 1855 en 1861 een zeer werkzaam lid van de Commissie ter voorziening in den watersnood, waarbij hij persoonlijk de gevaarlijkste plaatsen der ondergeloopen polders placht te bezoeken. Voorts was hij tal van jaren lid van den Amsterdamschen gemeenteraad en van de Provinciale Staten van Noord-Holland. 's Mans verdiensten werden erkend door het Prov. Utrechtsch Genootschap en door de Maatschappij der Nederl. Letterk. te Leiden. Belangrijke geschriften van zijn hand vindt men in de Nieuwe bijdragen voor regtsgeleerdheid en wetgeving, in het Regtsgeleerd Bijblad e.a. tijdschriften. Vooral zijn opstellen over het stelsel van eenzame opsluiting en over de cellulaire gevangenissen werden zeer gewaardeerd.
‘Jolles was een sieraad van de rechterlijke macht, een man van gezond verstand en van grondige rechtskennis. Getrouw aan de beginselen welke hij voorstond, wist hij die van andersdenkenden te eerbiedigen’. Als man des vredes werd hij om zijn humaniteit meermalen uitgenoodigd om bemiddelaar te zijn tusschen strijdende partijen. ‘De hoofdeigenschappen van zijn karakter’, zoo wordt in onderstaand levensbericht verder opgemerkt, ‘waren ernst en gemoedelijkheid. Voorts had hij een oprecht godsdienstigen zin. Hij geloofde niet alleen wat hij zag, maar ook het hoogere en betere dat aan zijn oog onttrokken was. Onwrikbaar was zijn geloof aan de mogelijkheid