die zooveel geleden had, weder omhoog te brengen. Hij voltooide de restauratie der abdij door zijn voorganger begonnen en bouwde de afgebrande en nog niet herstelde gebouwen op. Hij breidde de bibliotheek uit op de vroegere graanzolders, en versierde de kerk met verschillende schilderijen o.a. van Rubens, met wien hij zeer bevriend was, die in 1624 het groot altaarstuk schilderde, thans in het Museum te Antwerpen. De abt overleed hoog bejaard na een voorbeeldig en uiterst sober leven. Na zijn dood werd achter het hoogaltaar een marmer gedenkteeken voor hem opgericht, waarin zijn portret geplaatst werd, door Rubens geschilderd. Dit portret, thans in het kon. museum te Kopenhagen, werd in de verzameling van steendrukken van dit museum uitgegeven met den verkeerden titel, als afbeeldsel van zijn opvolger, abt. J.v.d. Sterre.
In Bijdr. hertogdom Brabant X (1911) 283-301, vindt men een verslag van de visitatie der dekenij Breda door deken v. Iersel 1605-1606. Daaruit blijkt, dat de pastoor van Baarle, Itterius, met deken Irselius niet kan geïdentifiëerd worden, zooals in de Bijdragen. Als pastoor en als abt was van Iersel nog steeds vol zorg voor de nog overgebleven bezittingen der Middelburgsche abdij o.a. te Steenbergen en te Wijk bij Heusden. Waarschijnlijk hoopte hij nog op een mogelijk herstel van zijn beroemd klooster.
Zie: Inscriptions funéraires ct monumentales de la prov. d' Anvers (1859) IV, liv-lvi, 11, 148;