reis naar het generaal-kapittel te Citeaux zeer gemakkelijk te volbrengen. De groote kosten voor de canonisatie schrikten hem af. Op steun der Orde kon hij niet rekenen, daar het generaalkapittel hierin reeds meermalen eene weigering had doen kennen. De Paus vereerde hem met een schoone relikwie, den arm der H. Margaretha, welke aan de kerk van Laagmede geschonken werd. Talrijke oorkonden getuigen nog van de bedrijvigheid en den ijver van abt Fredericus voor den bloei zijner abdij. Hij verkreeg van Buchardus aartsbisschop van Bremen vrijdom van tol te Staden. Vervolgens was hij bemiddelaar in den strijd, die was ontstaan tusschen Hamburg, Groningen en Hunsingo. De stad Hamburg drong bij den abt op de bescherming zijner kooplieden aan, 1346. De monniken Bernardus en Hayo met de conversen Sibbeke en Gosuinus van Klaarkamp werden afgevaardigd naar Hamburg om eene minnelijke schikking tot stand te brengen, 1347. Eerst 1355 kwam aan de vele moeilijkheden met Hamburg een einde. (Zie hierover de oorkonden in Oorkondenb. v. Gron, 372, 388, 389 396, 400, 401, Charterb. van Friesland I 205, 208 en vv.) Als scheidsrechter trad abt Fredericus op in de vergadering te Selwert, 30 Juni 1338, na de verovering van Groningen door de Friezen. Door een overeenkomst met Groningen nam de abt het ongenoegen weg met de stad over het refugiehuis der abdij op den Holm. De kroniek vermeldt niets over het aandeel, dat de abt nam in de hevige Friesche twisten van dien tijd en waarin de abt Wybrand van Klaarkamp (IV, kol. 1485) zulk een rol speelde. Hetgeen hierover onder den opvolger van Fredericus wordt te boek gesteld evenals de moeilijkheden met Hamburg en Groningen, behoort onder het tijdperk van abt Fredericus. De abt overleed in zijne abdij 1350, waarschijnlijk
aan de pest of zwarten dood, die in heel Europa woedde en in Aduard den prior, 44 monniken en 120 conversebroeders wegmaaide. Belangrijke giften, het patronaat van Wierum en Zuidhorn had hij van zijne familiegoederen aan de abdij geschonken. Ten laste der abdij en ten voordeele der familie Gaikinga waren hieraan vele voorwaarden verbonden, welke latere jaren een onberekenbaar gevolg voor de abdij hadden. (IV, kol. 1128).
Zie: H. Brugmans, Kroniek van Aduard in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XXIII (1902) 55-59, 126, 137. J. Nanninga Uitterdijk, Gesch. der voorm. Abdij der Bernardijnente Aduard (Gron. 1870) 35-39; Cisterc. Chroniek (Bregenz 1910) XXII, 38; Reimers, Friesische Papsturk. Vat. Arch. (Leeuw. 1908) 68-69; Oorkondenb. Gron. 354, 385; Brom, Bullar. Traj. I, 955.
Fruytier