afwatering der omliggende landen, die door dit kanaal benadeeld waren, door den aanleg van zijkanalen verbeterd werd.
Dirks werd 1 Oct. 1849 ingenieur 2e klasse, 1 Mei 1860 ingenieur 1e klasse. Met ingang van 1 Mei 1858 werd hij verplaatst naar 's Hertogenbosch, van waar hij met 1 Oct. 1860 opnieuw verplaatst werd, en wel naar Gorinchem. Beide diensten waren hoogst belangrijk. Tot den dienst te Gorinchem behoorden het Zederikkanaal, de stoomgemalen aan den Arkelschen Dam en te Steenenhoek en eenige Rijkswegen; de hoofdzaak was de vorming der Nieuwe Merwede met afdamming van een aantal killen in de Biesbosch en de aanleg van dijken langs de nieuwe rivier.
Hij werd lid van den raad van den waterstaat, bij beschikking van den minister van Heemstra van 9 Juni 1860 ingesteld om na te gaan, welke verbeteringen aangebracht zouden kunnen worden in de Zeeuwsche oeververdediging. Dirks had, als doorkneed in Zeeuwsche zaken, zeker een belangrijk aandeel in het door dezen raad uitgebracht rapport, gedagteekend 30 Oct. 1861.
Door zijne groote werkzaamheid en door de humaniteit van zijn chef Augier verkreeg Dirks te Gorinchem niettegenstaande zijn minder beschaafde vormen een zoo goeden naam, dat hij, toen de maatschappij voor den aanleg van het Noordzeekanaal een hoofdingenieur zocht, daarvoor de aangewezen persoon scheen. Hij werd als zoodanig benoemd en vestigde zich 1 Apr. 1865 te Amsterdam. Op denzelfden dag bekwam hij onbepaald verlof uit den waterstaatsdienst.
Reeds vóór zijne benoeming bij de kanaalmaatschappij werd hij door minister Thorbecke in eene commissie onder voorzitterschap van F.W. Conrad benoemd om hare meening uit te spreken over den vorm, die aan de hoofden van dat kanaal te IJmuiden gegeven moest worden. De ontwerper, Sir John Hawkshaw, wilde dat het noordelijke hoofd 130 meter zeewaarts van het zuidelijke zou uitsteken, de commissie adviseerde in een rapport, gedagteekend Oct. 1864, om in het belang der scheepvaart de hoofden met hunne zeeëinden in eene lijn evenwijdig aan de kust aan te leggen, maar zoodanig, dat de vaargeul aan het zeeëind der hoofden niet zuidelijker gericht zou zijn dan oost-west.
Dirks heeft de werken van het Noordzeekanaal, die door eene Engelsche firma waren aangenomen, van den aanvang tot de overneming door den Staat gedirigeerd. Zeer veel tegenspoed werd ondervonden bij den aanleg der hoofden te IJmuiden, die geheel op Engelsche leest geschoeid waren. Daarbij was verzuimd, te bedenken dat, daar beton in Engeland aan hoofden te Dover en elders goed voldaan had, de materialen, waaruit het gemaakt werd, h.t.l. eene andere scheikundige samenstelling hadden, waardoor de betonblokken, die hier bovendien veel meer van den golfslag te lijden hadden dan in Engeland, uit elkander vielen.
De afdamming van het IJ bij Schellingwoude was een zeer moeilijk werk wegens den slappen ondergrond. Het is slechts met de uiterste moeite en veel hoogere kosten dan geraamd was, dat dit werk voltooid is kunnen worden.
Dirks diende, omdat hem, naar zijne meening geheel onbillijk, door de directeuren der kanaalmaatschappij verweten werd, van bedoelde ongevallen de schuld te zijn, in Jan. 1868 zijn ontslag als hoofdingenieur in, maar de directeuren trokken hunne beschuldigingen in, zoodat hij in functie bleef.
Dirks werd met bestendiging van zijn onbepaald verlof in Oct. 1868 tot hoofdingenieur benoemd.
In de vergadering van het Koninklijk Instituut