als vervanger van den G.-G.H. Brouwer (kol. 53) aangewezen. Op 1 Januari 1636 trad hij als landvoogd op, welke betrekking hij tot zijn dood vervulde, vóór er bericht van zijn ontslag was ontvangen. Zijn naam is verbonden aan de demping van den opstand in de Molukken, waartoe hij zich in 1637 en 1638 derwaarts begaf, aan de oprichting van een latijnsche school te Batavia in 1642, aan de invoering der ‘Bataviasche statuten’ in datzelfde jaar en aan de stichting van de Holl. of kruiskerk in 1640 en van een andere kerk in 1644.
De eerste steen voor het ziekenhuis en het weeshuis te Batavia werd in 1639 gelegd.
Tijdens zijn bestuur had de verschrikkelijke vervolging der Christenen in Japan plaats, welke de verplaatsing van den ned. handel van Firando naar Decima voorafging; bovendien kenmerkte het zich door den oorlog met de Portugeezen, die tot den zeeslag bij Goa in 1638 en de verovering van Ceilon en Malakka leidde. Ook met den sultan van Bantam werd een wapenstilstand gesloten, alsmede contracten met Atjeh, met Ternate, Tidore en Djilolo.
Een gezantschap, in 1641 naar Laos onder Wüsthoff gezonden, voorkwam echter niet den moord van nagenoeg alle Nederlanders in Cambodja, in 1643, gevolgd door den slag op de rivier bij Penumping in 1644. In 1639 viel de ontdekkingstocht voor naar de Bonin-eilanden van M. Hzn. Quast (II kol. 1144) en Abel Jansz. Tasman, gevolgd in 1643 door die van M. Gzn. Fries (II kol. 458) en H. Schaap naar de eilanden benoorden Japan. De merkwaardigste waren echter die van A. Jzn. Tasman en F. Jzn. Visscher (II kol. 1499) in 1642-43 en 1644 voerend tot de ontdekking van Tasmania, Nieuw-Zeeland en andere Australische eilanden en tot verdere ontdekking van Nieuw-Holland's Noordkust. De toenmaals voor het eerst geziene landen werden met recht genoemd naar v.D., die daartoe het eerst den stoot had gegeven en naar zijne echtgenoote Maria van Aelst (wed. van Barth. Kunst, opperhoofd in Djambi) met wie hij 17 Januari 1630 te Batavia was getrouwd, welk huwelijk kinderloos bleef. In het jaar vóór zijn dood had nog een mislukte aanslag op zijn leven plaats. Het beste bewijs voor de uitstekende diensten, door v.D. bewezen, is de vereering van ƒ 20.000, die zijne weduwe bij haar terugkeer van de bewindhebbers ontving.
Zie: Valentijn I en II; v. Dijk, Neerlandsch vroegste betrekkingen met Borneo, enz. (Amst. 1862) 87, noot 358; Moniteur (1848) 49, 378; H.P.N. Muller, De O.I.C. in Laos en Cambodja ((Uitg. der Linschoten-Vereen. 1917); J.E. Heeres, A.J. Tasman, etc. (1898); Paul Teleki, Atlas zur Geschichte der Jap. Inseln etc. (1909); A.A. van Rhede van der Kloot, de Gouverneurs-generaal en Commissarissen van Ned.- Indië (1610-1888) i.v. (1891).
Mulert