schap, maar een man met een groot practisch verstand en een edel denkend hart, die de behoeften van zijn volk doorzag en de middelen wist te vinden om daarin te voorzien. Zijn verdienste werd naar waarde geschat door den prins van Oranje, later koning Willem II, die - voortdurend zich te Tilburg bewegend in het hoofdkwartier der troepen - zijn arbeid gadesloeg en hem weldra vereerde met zijne vriendschap. Hij bracht hem in kennis met zijn koninklijken vader en met zijn zoon, later koning Willem III, die Zw. meermalen bezochten. Na den dood van Willem II te Tilburg in 1849 zien wij zelfs zijne gade met haar gevolg voor een wijle bij hem haren intrek nemen. De hechte vriendschap tusschen Zw. en zijn koning heeft de legende in de wereld gebracht, dat Willem II op zijn sterfbed door Zwijsen's toedoen tot het katholicisme zou zijn overgegaan; waarheid is, dat Zw. bij den koning in zijn laatste ziekte niet is geweest.
Intusschen was ook de aandacht van den H. Stoef op hem gevallen: 14 Jan. 1842 werd hij benoemd tot bisschop van Gerra i.p.i. en coadjutor van den apostolischen vicaris van den Bosch met recht van opvolging en belast met het bestuur der districten Ravenstein, Megen en Grave. Als bestuurder van Ravenstein-Megen-Grave stelde hij voor zijne geestelijken de heilzame statuten vast, die hij, 13 Oct. 1851 opvolgend in het apost. vicariaat van den Bosch, over dat geheele vicariaat uitstrekte en die later tot grondslag hebben gediend voor de regeling der kerkelijke tucht in de geheele Nederl. kerkprovincie bij het provinciaal concilie van Utrecht. Van 24 Sept. 1847 tot 3 Juli 1848 trad hij ad interim op als zaakgelastigde van den H. Stoel bij het Nederl. Hof en vice-superior der Hollandsche zending. Hij regelde o.a. de netelige kwestie der bisschopsopvolging in Luxemburg.
Bij het herstel der hiërarchie in ons land werd hij 4 Mrt. 1853 benoemd tot aartsbisschop van Utrecht en administrator apostolicus van het bisdom den Bosch. Het dorpje Haaren (N-B) werd hem nu door de regeering als officieele standplaats aangewezen; hij bouwde zich daar ‘Huize Gerra’ en den 1 Mei 1854 verliet hij metterwoon Tilburg, welks pastoor hij tot daartoe gebleven was. ‘Mansuete et fortiter’ - overeenkomstig het devies, dat hij zich had gekozen - begon hij zijn uitgebreide taak: gansche bisdommen moesten worden georganiseerd, dekenaten omschreven, dekens benoemd, de parochiale indeeling gemaakt, seminaries gesticht, kapittels ingesteld, catechismussen herzien en uitgegeven, kerk- en armbesturen opgericht en gereglementeerd: het kostte Zwijsen niets. Hij was een