[Vierssen, Matthijs van]
VIERSSEN (Matthijs van), geb. te Leeuwarden als zoon van Willem v.V., overl. omstr. of in 1657. Hij studeerde eerst te Franeker, waar hij in Nov. 1607 werd ingeschreven, in de rechten en bezocht vervolgens Duitschland. Hij werd 12 Sept. 1610 te Marburg en 13 Aug. 1611 te Heidelberg ingeschreven. In 1614 legde hij den eed af als advocaat voor het Hof van Friesland. Als eerste van zijn geslacht werd hij 19 Mrt. 1625 tot een raadsheersplaats in het Hof geroepen. Daarin heeft hij, in latere jaren als voorzittend raad, dertig jaar zitting gehad tot hij in 1655 afstand van zijn zetel deed ten behoeve van zijn oudsten zoon. Hij wordt geroemd wegens de uitnemende vervulling van zijn taak. Als oudste raad in den Hove gaf hij in 1654 een verhandeling uit onder den titel: Quaestio an praeter revisionem lib. 3 tit. 32 Frisiae statutorum revisio revisionis sit admittenda? waarin de gestelde vraag ontkennend werd beantwoord. Zijne meening heeft algemeen ingang gevonden, en is in 1723 uitdrukkelijk tot wet verheven. Na zijn aftreden als raadsheer was hij afgevaardigde van Friesland ter Staten-Generaal en in 1656 gezant naar Denemarken.
Zie: J. Sickenga, Het Hof van Friesland gedurende de zevent. eeuw 110, 186 en de daar genoemde bronnen; De Wapenheraut XI (1907) 388; J. Caesar, Catalogus Stud. Scholae Marpurg. IV, 51; G. Toepke, Matrikel der Univ. Heidelberg II, 255.
van Kuyk