namen toen het Revolutionnaire Comité zijne rekening en verantwoording in orde bevonden had. Ofschoon ook toen verder uit alle openbare bedieningen geweerd, werd hij echter door zijne stadgenooten met Mr. C. Carbasius, Mr. Dirk Merens, Mr. C.J. van de Blocquery, J. Breebaart en P.S. van Wickevoort Crommelin aangewezen om de ten opzichte der kerkelijke goederen te Hoorn, door de afschaffing der Staatskerk noodig geworden maatregelen voor te bereiden, en vertegenwoordigde vervolgens die stad in den Haag op de vergaderingen der Gecommitteerden uit de Nederduitsche Hervormde Gemeenten, die daar bijeenkwamen, om te overwegen wat ten aanzien der geestelijke goederen, de instandhouding van den openbaren Hervormden Godsdienst en het herstel en voortbestaan van het Hervormde Kerkwezen zoude kunnen worden gedaan. Bij de landing der Engelschen en Russen (27 Aug. 1799) in Noord-Holland, begaf van Stralen, nadat (door het terugtrekken van Daendels op de stelling Monnikendam-Purmerend) Hoorn aan haar lot was overgelaten, zich, op verzoek van den President der Municipaliteit, Mr. J.C. van de Blocquery, naar Medemblik, om met den bevelhebber der Bataafsche troepen, den kolonel Gelderman, te raadplegen, doch werd onderweg door Engelsche soldaten tegengehouden en gedwongen op het buitengoed van Mr. D.E. van Loosen, bij Schagerbrug, zijn intrek te nemen, waar weinige dagen later (12 September) ook de Erfprins zijn hoofdkwartier vestigde. Met Engelsche troepen keerde van Stralen 19 September naar Hoorn terug, en ging daarop naar den Helder, waar hij zich ter beschikking van den Prins van Oranje stelde en op diens verzoek de gelden in de landskantoren in beslag nam. Toen de landing mislukt bleek, weigerde hij echter om naar Engeland de wijk te nemen, maar vestigde zich
weder te Hoorn (22 Nov. 1799), waar hij, ofschoon hij van een vrijgeleide van Generaal Brune voorzien was, eerst op order van het Departementaal Bestuur van Texel en daarna (14 Dec.) op last van Schepenen van Hoorn, in hechtenis genomen, maar twaalf dagen later, na ingewonnen advies van Rutger Jan Schimmelpenninck, die toen nog als advocaat te Amsterdam practiseerde, en diens ambtgenoot Mr. S.A. Verburg, op vrije voeten gesteld en verder niet meer bemoeilijkt werd. In 1802 volgde daarop zijne benoeming tot lid van het Gedeputeerd Bestuur van Holland in hetwelk hij tot 30 April 1804 zitting hield, toen hij tegen zijn zin in den z.g. Aziatischen Raad werd gekozen, waar hij zijne aandacht dan ook meer dan aan de koloniën, aan den hopeloozen toestand van 's lands geldmiddelen wijdde, zonder, naar het schijnt, bij anderen dan Schimmelpenninck, die toen gezant te Parijs was, medewerking te vinden. Na diens optreden als Raadpensionaris werd van Stralen, tot Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken benoemd hoofdzakelijk met het beheer van den waterstaat, het onderwijs en den eeredienst belast, en bracht behalve eene regeling der departementale en gemeentebesturen (19 Juli en 20 Dec. 1805), de rivier- en waterrechten op de rivieren (24 Febr. 1806) en der heerlijke rechten (9 Juni 1806), in samenwerking met van den Ende (25 Febr. 1806) de bekende wet op het lager onderwijs tot stand, die meer dan vijftig jaar in ons land van kracht is geweest, terwijl ook op zijn aandringen de Departementale Commissiën van Landbouw opgericht werden, die in 1855 zijn opgegeven. Door Koning Lodewijk Napoleon werd van Stralen uit zijne betrekking ontslagen (20