Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1269]
| |
verbouwen van vlas, aardappelen en dergelijke vruchten wordt verstaan, en overleden te Leeuwarden 29 Jan. 1897. Hij was de zoon van Otte Oebeles Stellingwerf en Antje Jans Huizinga. Reeds als schoolknaap gaf hij blijken van bijzonderen leerlust, waarom zijn ouders besloten hem te doen opleiden voor het lager onderwijs. De voorbereidende lessen daartoe ontving hij van den toenmaligen hoofdonderwijzer Jansen te Tzum; hij kreeg vervolgens zijne opleiding aan 's Rijks kweekschool voor lager onderwijs te Groningen. Hier verwierf hij zich door zijne uitstekende vorderingen al spoedig de bijzondere vriendschap van den directeur B. Brugsma en ook van den volgenden directeur L. Leopold en diens neef J.A. Leopold. Na afloop zijner kweekelingsjaren werd hij hulponderwijzer te Alphen, waar hij een schoone toekomst scheen tegen te gaan. Doch een ooglijden maakte hem van lieverlede onbekwaam voor zijn werk. Hij zag zich genoodzaakt zijn betrekking neer te leggen en keerde in de ouderlijke woning terug, zonder te weten wat nu te doen. Volkomen blind was hij niet geworden. Hij kon zich overal alleen bewegen. Maar lezen kon hij niet meer, schrijven nog wel. En zijn schrift was, wanneer men er aan gewoon was geworden, zeer wel leesbaar. Zijn Alphensche vrienden betoonden zich volgaarne bereid tot hulp in zijn stoffelijk belang. Na veel overleg en rijp beraad werd eindelijk besloten tot de oprichting van een weekblad. Hiertoe werd de raad en hulp van Waling Dijkstra, den Frieschen schrijver en volksdichter, ingeroepen. Hij achtte den jongeling hoog en had geen vrijmoedigheid er zich aan te onttrekken. Zoo begonnen zij dan Juni 1876 het Friesch Volksblad. Stellingwerf, die hoofdredacteur werd, bleef aanvankelijk te Tzum wonen. Het blad werd te Leeuwarden gedrukt, maar dit was te bezwaarlijk. Stellingwerf zag in, dat hij in de hoofdstad diende te gaan wonen en verhuisde daarheen 14 Mei 1880 met zijn moeder, die sinds eenige jaren weduwe was, en zijn jongste zuster. Waling Dijkstra bleef mederedacteur tot het einde van 1882. Toen onttrok hij zich aan de redactie, niet aan de medewerking. Onder de velen, die bijzondere belangstelling betoonden in het Friesch volksblad, behoorde ook juffer Geertruida Christina Jentink te Nijland. Zij schreef wel eens iets in het blad en dit bracht haar in persoonlijke aanraking met den redacteur. Deze twee schenen elkaar te begrijpen en werden vervolgens een echtpaar. Met moed en toewijding hebben zij steeds samengewerkt voor hetgeen zij zich ten doel hadden gesteld. Hun woning eerst in de Singelstraat, toen in de Kerkstraat, later op de Tuinen en eindelijk in de Romkeslaan was sedert een reeks van jaren het verzamelpunt van vele sociaal voelende volksvrienden. ‘Naar Stellingwerf’, heette het in de dagen van den schoolstrijd, want hij erkende het onrechtvaardige van de achterstelling van het bijzonder onderwijs. ‘Naar Stellingwerf!’ zeiden de drankbestrijders. ‘Naar Stellingwerf!’ zoo klonk het van alle kanten de heele provincie door, toen de volksbeweging hier vasten voet had gekregen, toen de meetings te Leeuwarden door duizenden en duizenden werden bezocht, en het scheen alsof een nieuwe adem in de harten was gestort. Waarom toen naar Stellingwerf? Was hij dan de voorman der democraten? Neen, dat was hij niet. Maar wat hij wel wist en wel kon, beter dan iemand anders, dat was: de verschillende elementen in de beweging tot elkander te brengen, een verzoenend woord te spreken waar tweedracht de partij verdeelde en een ‘voorwaarts!’ te doen hooren, als na dikwijls veel moeite en veel tegen- | |
[pagina 1270]
| |
stand de gemoederen weer gekalmeerd en de personen wederom tot elkaar waren gebracht. Stellingwerf en een Volkspartij, waarin alle democraten, zoowel uit het anti-revolutionnaire kamp als uit dat van de revolutionnaire sociaal-democraten, benevens alle tusschenschakeeringen, zouden samenwerken inzake die eischen, waarin allen overeenstemden, dat waren woorden van een en dezelfde beteekenis. Hij is daarin niet geslaagd. De radicale socialisten hebben gewerkt aan den ondergang van zijn blad, zoodat het kwijnde en van een bestaansmiddel geen sprake meer was. Dat was onverdiend, want in geen provincie is de volksbeweging zóó snel vooruitgegaan als in Friesland en dit verschijnsel laat zich enkel daaruit afleiden, dat het Friesch Volksblad de harten ontvankelijk had gemaakt. Evenwel heeft Stellingwerf veel meer gedaan, omdat het rechtsgevoel in hem op zeldzame wijze was ontwikkeld. ‘Celijk recht voor heer en knecht! is een inheemsch spreekwoord geworden, door hem in de wereld geholpen. Dat heeft hij getoond in de zaak Bieruma Oosting en der gebroeders Hoogerhuis, hoewel hij het ontsluiten van de kerkerdeuren der laatstgenoemden niet heeft mogen beleven. Het was zijn werk, dat de moeder en zuster dezer laatsten geldelijk gesteund werden. Hij werd begraven te Leeuwarden, waar aan zijn graf spraken van Zinderen Bakker, Stoffel, Jansma, Postma en Zeilmaker. Zijn blad was jarenlang een tribune, waar allerlei malcontenten, revolutionnairen en ultra-vooruitstrevenden zich lieten hooren. Daar kwamen ook democratische antirevolutionnairen aan het woord, zooals C.W. Bolman, v. Munster en P. van Vliet. Daar werd Pierson gesteund in zijn pleidooi voor de zedelijkheidswetten, daar konden de middernachtzendelingen van Munster en Stap hun grieven uiten tegen politie en gemeentebestuur. Hij was een groot vereerder van Multatuli, dien hij een groot denker vond en uit wiens geschriften hij telkens aanhalingen deed. Zijn journalistieke arbeid werd voortgezet door zijn weduwe tot 1899, toen het Friesch Volksblad werd opgeheven. Niet alleen in politiek en oeconomisch opzicht heeft dit blad in Friesland een voorname rol gespeeld, maar niet minder in de Friesche beweging. Een deel toch van de kolommen was wekelijks voor de helft gevuld met Friesch. Bijna al de jonge, vooruitstrevende Friesche schrijvers hebben er hun geestesproducten in geplaatst gezien. En als zoodanig heeft het de nationale volksactie krachtig gesteund. Hij schreef behalve vele Friesche stukken in zijn orgaan, het tooneelstuk: Giet it sa? (Leeuwarden 1881); en het blijspel It husbisiik by Goasseboer (Leeuwarden 1888). Hij was voorzitter der Friesche kamer ‘Gijsbert Japiks’ en secretaris van den Bond voor algemeen Stemrecht, afdeeling Leeuwarden. Hij bezorgde de uitgave der nagelaten geschriften van zijn vriend J.S. van der Steegh (kol. 1264) in een bundel, getiteld: In Oantinken (Sneek 1884) en van diens tooneelstik Keapman Rouke (Heerenveen 1883). Wumkes |
|