[Sammers, Jacob]
SAMMERS (Jacob) was van 1652 tot 1654 tooneelspeler aan den Amsterdamschen Schouwburg op een speelloon van ƒ 1. Daarna was hij bij een reizend gezelschap, dat onder zijne directie o.a. in 1660 te Nijmegen speelde. In 1668 kwam hij aan den Schouwburg terug, waar hij eenige rollen van den pas gestorven van Germer op zich nam en een speelloon had van ƒ 7 en ƒ 1 voor zijne kleeren, het hoogste speelloon, dat toen en nog eene eeuw later werd uitbetaald. Waarschijnlijk verliet hij den Schouwburg weer na korten tijd, om met Fornenbergh te gaan reizen, huurde in 1682 diens lokaal aan den Denneweg en bezocht in 1684 met zijn troep, onder den naam van ‘Groote Compagnie Comedianten van de Haegse Schouburg’, Altona, Lübeck, Danzig, Koningsbergen en Stockholm. In de voorrede van De gelukte List (1689) wordt hij geroemd als een acteur van ervaring en iemand, die het publiek zeer wist te trekken. Zijne klucht De moetwillige bootsgezel (z.j., 1697, 1698, 1714 en 2 van 1739), een brutaal plagiaat van G. Ogier's Gramschap, is jaren lang op het repertoire gebleven.
Zie: Kossmann, Das Niederl. Faustspiel im 17. Jahrhundert, 117, 118; dezelfde, N. Bijdr. tot de gesch. v.h. Nederl. tooneel in de 17e en 18e eeuw, 102; Worp, Gesch. v.h. drama en v.h. tooneel I, 463; II, 49.
Worp