behalve het eiland Ceylon, geheel het zuidelijk gedeelte van Voor-Indië omvatte. We ontmoetten hem dan ook beurtelings aan de kust van Travancore, aan de Visscherskust, te Tuticorin, Argopoli(?), Negapatnam, waar hij eenigen tijd overste der Jezuïeten-vestiging was, bij de Maravas, waaronder hij negen jaar alleen woonde, en in zijn laatste jaren te Chalaw op Ceylon, vanwaar hij stervend naar Colombo werd overgebracht.
In de jaarbrieven der Malabaarsche missie van 1613 roemt P. Emmanuel Barradas hem om zijn uitstekende deugd en onverzadelijken zielenijver. Onverpoosd wijdde hij zich ten koste van allerlei lijden aan de bekeering der heidenen. Op de kust van Travancore had hij een geheele gemeente tot het doopsel voorbereid, toen hij vernam, dat een naburig vorst de nieuwbekeerden wilde overvallen en tot afval dwingen. Nog denzelfden dag doopte hij alle inwoners der plaats om ze tot den strijd, en zoo noodig, tot den dood te sterken. Met bijzonder goed gevolg had hij zich op de volkstaal toegelegd. Niet alleen bezat hij ze zelf volkomen, maar onderwees daarin ook de nieuw-aangekomen missionarissen volgens een hem eigene, zeer nauwkeurige en heldere methode.
van Miert