[Ophuys, Johannes]
OPHUYS (Johannes), werd omstreeks 1666 te Osnabrück geb. en overl. te Zwolle 3 Febr. 1732. Hij studeerde de theologie te Munster en werd in 1702 pastoor te Vaasse en Kannenburg. In 1706 door den Nuntius naar Hilversum gezonden, werd hij niet toegelaten en werd kapelaan in den Haag. In 1709 werd hij pastoor in het Steegje te Zwolle (eene statie der Jezuieten, die sinds 1707 op bevel van den magistraat was gesloten), en aartspriester van Salland. Door den bekwamen en waakzamen Ophuys werd het district voortreffelijk bestuurd. Hij was bekend als een vurig aanhanger van het gezag van den H. Stoel; erkende in 1702 terstond de Cock, en was tweemaal, in 1716 en na de verbanning van Joh. van Bijlevelt, één der candidaten voor de waardigheid van Apostolisch Vicaris. Na den dood van de Cock, 20 Januari 1720, werd hij gevraagd als opvolger n.l. als raadsman bij de Congregatie der Propaganda voor de Hollandsche Missie, doch hij bedankte. In 1719 werd hij met den pastoor van Groenloo, Otto van Munster, door van Bijlevelt naar Munster gezonden wegens den twist tusschen den Vorstbisschop van Munster en Weert, waardoor de Katholieken in Nederland door de Staten met vervolging werden bedreigd. Het verslag dezer reis bracht hier de gemoederen eenigszins tot bedaren.
Zie: Archief Aartsb. Utrecht I, 76, 311, 395; IV, 134; VII, 71, 75; VIII, 252; XXII, 129, 141, 156, 184, v.; Bijdragen Bisdom Haarlem I, 169; II, 14 vv.; IV, 334-335; V, 226; de Cock, Missio Foederati Belgii ed. van Lommel (Leiden 1879) 19, 90.
Janssen