lende vormen van kraakbeen bij den mensch’. 6 Oct. 1877 promoveerde hij te Leiden na verdediging van een proefschrift: Onderzoekingen omtrent de histologie van het kraakbeen-weefsel (Leid. 1877). Terwijl hij te Leiden assistent is geweest van prof. Rosenstein en Mac Gillavry, heeft hij ook eenige maanden te Breslau gewerkt in het laboratorium van prof. Cohnheim. Na zijne promotie vestigde hij zich als geneesheer te Leiden, maar na ong. 10 jaar moest hij om gezondheidsredenen zijne uitgebreide praktijk neerleggen en begaf hij zich naar het buitenland, waar hij zich te Berlijn en Heidelberg toelegde op de behandeling der keel-, neus- en oorziekten. Teruggekomen in Leiden vestigde hij zich als specialiteit voor het behandelen van de afwijkingen dezer organen en opende in het Hôpital Wallon eene polikliniek. In Sept. 1888 werd hij toegelaten als privaat-docent bij de rijks-universiteit te Leiden om onderwijs te geven in de laryngeologie en rhinologie. Behalve met zijne medische studiën hield hij zich ook bezig met literaire oefeningen in samenwerking met enkele docenten in de Duitsche taal. Van hem verschenen:
Beitrag zur Kenntnisz der Strictur des Knorpels, in Archiv f. microsc. Anatomie, XIV; Ueber die Entstehung der Apoplexia Retinae bei perniciösen Anaemie, in Berl. klin. Wochenschr. 1877, no. 9; Bijdrage tot de kennis der mycosen, in Ned. Tijds. v. Geneesk. 1878, I, 453; Solutio cocaini muriatici als anaestheticum, Ibid. 1884, 1139; Mededeeling uit de laryngologische praktijk, Ibid. 1886, I, 406.
Simon Thomas