[Mollerus, Mr. Jan Hendrik baron]
MOLLERUS (Mr. Jan Hendrik baron), heer v. Westkerke en Wulpendaal, geb. te 's Gravenhage 30 Oct. 1750, ged. Groote Kerk 1 Nov.; overl. te Utrecht 22 Juni 1834, zoon van den voorg. en van C.M. Noey.
Hij studeerde sedert 1770 te Utrecht, werd advocaat, daarna raadsheer in het Hof van Holland en in 1784 benoemd tot secretaris van den Raad van State, ter vervanging van den aan Brunswijk gehechten van Hees. IJverig en hoogst bekwaam, prinsgezind, doch democratisch, vervulde hij zijn ambt tot groote voldoening van de beide groote staatspartijen. Zóó zelfs dat hem in 1795, bij de omwenteling van zaken, hetzelfde ambt onder een anderen titel werd aangeboden. Als getrouw aanhanger van het Oranjehuis kon hij deze voor hem zoo eervolle betrekking niet aanvaarden. Wel bleef hij tot 1802 ambteloos, doch het schijnt, dat hij meermalen als tusschenpersoon werd gebezigd tusschen de meer gematigde elementen in het staatsbestuur en de in ballingschap levende stadhouderlijke familie. In 1799 althans werd hij naar Lingen gezonden om met den erfprins in overleg te treden, dáár vond hij hem echter niet, maar ontmoette hem 18 Sept. te St. Maartensbrug, waar Mollerus namens zijn vrienden het uitzicht opende op een omwenteling, waarbij het huis van Oranje de souvereiniteit zou verkrijgen onder een soort van engelsche constitutie. Daar de erfprins echter niet buiten zijn vader om wilde handelen, begaf Mollerus zich naar Engeland, vanwaar hij echter na het mislukken van den engelsch-russischen inval, onverrichterzake naar Holland terugkeerde.
Toen de vrede van Amiens was gesloten, kon Mollerus weder meer rechtstreeks aandeel aan 's lands bestuur nemen. Hij werd secretaris van het Depart. Bestuur van Holiand en kwam in het Wetgevend Lichaam. In 1805 werd hij lid van den ‘Aziatischen Raad’. Koning Lodewijk Napoleon, die hem bizonder genegen was, benoemde hem tot staatsraad en in 1806 tot Minister van Binnenl. Zaken en van Eeredienst, in 1809 werd hij tijdelijk minister van Buitenl. Zaken. Ook onder de fransche overheersching bleef hij zijn diensten aan het vaderland bewijzen; hij werd lid van het Wetgevend Lichaam voor het Depart. der Monden van de Maas. Keizer Napoleon plaatste hem in 1810 aan het hoofd van den Waterstaat (onder den titel: maître des requêtes), een ambt, dat hem wel geheel vreemd was, doch dat hij mede niet zonder verdienste heeft bekleed.
Bij den terugkeer van den Oranjevorst werd hij commissaris-generaal van het Depart. van Oorlog, welk ambt hij al spoedig op verlangen van den vorst nederlegde; in zijn plaats kwam de meer volgzame generaal Janssens. Hij werd echter opnieuw tot staatsraad benoemd en maakte deel uit van de commissie, belast met het opstellen van een ontwerp-staatsregeling voor het Koninkrijk der Nederlanden.
In 1816, toen Hogendorp zich genoodzaakt zag ontslag te nemen, verving Mollerus hem als secretaris van staat en vice-president van den Raad