Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen–
[pagina 996]
| |
schreven als stud. theol., en werd vervolgens 10 Dec. 1736 proponent voor de Indische kerken. In Apr. 1737 vertrok hij naar Batavia, waar hij 8 Sept. 1737 aankwam. Na eenigen tijd bij leger en vloot als predikant te hebben dienst gedaan, werd hem 18 April 1738 Point de Galle op Ceylon als standplaats aangewezen, maar deze beschikking werd 17 Juli weer ingetrokken, waarop Febr. 1739 een definitieve benoeming te Batavia volgde en wel bij de Portugeesche Gemeente. Door den Raad van Indië werd hij 25 Juni 1745 benoemd tot Rector aan het ‘Seminarium Theologicum’, een stichting van den G.-G. van Imhoff, die moest voorzien in de opleiding van predikanten voor de oostelijke bezittingen der O.-I.-C., waar in het Maleisch gepreekt werd. 1 Nov. 1745 werd dit Seminarium plechtig ingewijd. Na van Imhoff's overlijden was de bloeitijd van het Seminarium voorbij; 16 Nov. 1753 kreeg Mohr op zijn verzoek eervol ontslag als Rector. Tot zijn dood toe bleef hij predikant bij de Portugeesche gemeente. Hij was gehuwd (wanneer is onbekend) met de weduwe van Gehren, wier zoon, Mr. J.G. van Gehren, buitengewoon lid van den Achtbaren Raad van Justitie in het Kasteel te Batavia werd. Mohrs grootste verdiensten liggen echter niet in zijn werkzaamheid als predikant, maar in zijn liefhebberij-studiën op sterrekundig gebied. Omstreeks 1750 begon hij daarmee; ten minste in dat jaar en enkele volgende jaren werden hem door den Leidschen hoogleeraar Johannes Lulofs e.a. boeken en instrumenten gezonden. In 1761 werd door hem voor 't eerste de ware lengte van Batavia vastgesteld, in welk jaar hij de passage van Venus over de zon waarnam. Maar dit betrekkelijk primitief onderzoek gaf hem geen bevrediging, hij moest een observatorium hebben, om zich daar geheel in zijn astronomische studiën te verdiepen. Van de O.-I.C. was geen hulp te verwachten, er bleef hem niets anders over, dan zelf een gebouw te stichten, waartoe hem zijn groot fortuin in staat stelde. De oorsprong van dit fortuin is onbekend. Omstreeks 1769 schijnt dit observatorium voltooid te zijn. Ook vulkanische verschijnselen werden door hem bestudeerd, o.a. de uitbarsting van den Papandajan (11 Aug. 1772.). Hij schreef: Breviario da doutrina da verdada en gaf een verbeterde uitgave van het Portugeesche Nieuwe Testament. Zijn astronomische en vulkanologische studiën zijn te vinden in Verh. Holl. Mij. v. Wet. Haarlem VIII, XII en XIV en in Philosophical Transactions van 1772. Zie: P. Melvill van Carnbee in Tijds. v. Ned. Indië Jg. VI Dl. IV (1843), 172-179; J.S. van Coevorden in Tijds. v. Ned. Indië Jg. VIII Dl. III (1845), 270-272; P.A. Leupe in Bijdr. Taal-, Land- en Volkenk., Ned. Indië, Nieuwe volgreeks VII (1864) 160-168; P.J. Veth in Gids 1885, Dl. III, 55-87; van Troostenburg de Bruyn, Biogr. Woordenb. van O.-I. predikanten 302. Portret schijnt onbekend te zijn. Afbeelding observatorium bij Veth t.a.p. Sirks |
|