praktijk. In den ruimen kring der rechtsgeleerde wereld hier te lande stond Modderman hoog aangeschreven als voortreffelijk jurist en groot advocaat. Eenige opstellen in de Nieuwe jaarboeken voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving alsmede in de Opmerkingen en Mededeelingen vloeiden uit zijne wèl versneden pen.
Na op 12 Dec. 1846 te zijn aangesteld tot rijksadvocaat voor de provincie Groningen, trad hij kort daarna in het huwelijk met Elisabeth Christina Maria van Hall, dochter van den hoogleeraar in de botanie, Dr. H.C. van Hall en M.A. van Schermbeek. In Nov. 1862 trad Modderman op als lid der Staten van de provincie Groningen en op 23 April 1864 als lid van den Raad der gemeente Groningen. Toen hij in 1870 zich uit de Staten terugtrok, liet hij de herinnering achter aan vruchtdragende stoere werkzaamheid ten bate van de tusschen 1855 en 1870 tot stand gebrachte reorganisatie van het provinciale waterstaatswezen. Op denzelfden dag, waarop Modderman als raadslid zitting nam, werd hij tot wethouder gekozen. Deze betrekking, welke hem herhaaldelijk en somtijds gedurende vrij langen tijd het burgemeesterschap deed waarnemen, bekleedde hij totdat hij, na in 1883 de daartoe strekkende aanbieding te hebben afgewezen, tien jaren later, opnieuw aangezocht, zich de benoeming tot burgemeester liet welgevallen. Sedert 15 Oct. 1893 aan het hoofd der gemeente staande, werd hij bij Kon. Besluit van 30 Sept. 1899 andermaal voor den tijd van zes jaren aangesteld. Van dit besluit ontving de Raad de mededeeling, toen Modderman reeds was aangetast door de slepende en sloopende ongesteldheid, welke hem zoude nopen met ingang van 1 Jan. 1900 zich aan het openbare leven te onttrekken. Bij Kon. Besluit van 30 Dec. 1899 werd hem op zijn verzoek eervol ontslag verleend uit het burgemeestersambt, bij welks aanvaarding in 1893 hij de rijksadvocatuur had vaarwel gezegd. In het Curatorium der Rijksuniversiteit, waarvan het lidmaatschap hem was opgedragen bij Kon. Besluit van 27 Juli 1893, behield hij zitting tot het einde zijns levens. Als deken der orde van advocaten en als rechter
plaatsvervanger in de Arrondissementsrechtbank te Groningen stond Modderman niet minder dan als wethouder en als burgemeester in hooge eer. In 1883 weigerde hij de hem door den kabinetsformateur Mr. J. Heemskerk Azn. aangeboden portefeuille van Justitie. Toen hij 22 Mei 1900 heenging, werd in en verre buiten Groningen levendig het besef gewekt, dat aan stad en vaderland eene voortreffelijke persoonlijkheid was ontnomen. Een in opdracht van alle toenmalige raadsleden en den gemeentesecretaris na Modderman's aftred en als burgemeester door Jozef Israëls geschilderd portret siert de vergaderkamer van het college van dagelijksch bestuur der gemeente, die hij lief had.
A. Pekelharing