welke minder het resultaat van studie dan wel van zijn helder inzicht waren, te verwezenlijken zonder dat, gelijk reeds toen veelal het geval was, commissarissen hem dwarsboomden. Intusschen, zijn vlugge geest stelde hem in staat om buiten het beheer zijner fabriek nog de sociale quaestie te bestudeeren en tevens haar aan de practijk in zijne fabriek te toetsen.
Reeds in Dec. 1870 werd ingevoerd, dat aan de kinderen der arbeiders premiën voor getrouw schoolbezoek werden gegeven. In 1872 verklaarde van Marken zich bereid, voorschot te geven voor het aankoopen van levensmiddelen uit de eerste hand. Ook werd het sparen op allerlei wijzen door hem aangemoedigd.
In 1873 werd met zijn steun een coöperatieve winkel opgericht, die evenwel later te niet ging.
In 1882 werden 4 hectaren grond nabij de fabriek aangekocht, waar het naar zijne echtgenoot genoemde Agneta-park gesticht werd. De arbeiders, die daartoe genegen waren, konden er hygiënisch ingerichte ruime woningen betrekken, van Marken ging tusschen hen wonen, zij konden op den langen duur wel geen eigenaar maar deelhebber in het geheel, tot een aandeel, in waarde gelijk aan het door hen bewoonde erf, worden.
Rampen werden de jonge onderneming niet gespaard. In de eerste plaats de brand van Juli 1878, die bijna alles vernielde, maar waarvan het voordeel was, dat de fabriek geheel naar de nieuwste eischen herbouwd kon worden. Verder een brand van minder beteekenis in Maart 1880. Ook van de zijde van zijn werklieden en van de toenmalige socialistische pers ondervond hij in al zijn streven ondank en tegenwerking. Zoo verkocht een meester-brander een door van Marken ingevoerd procédé aan een concurrent. Maar niettegenstaande alles ging de fabriek, die jaren lang geen overwinst had gegeven, vooruit en werden de dividenden, hoewel afwisselend, door elkander voldoende. Vooral 1879, 1880 en 1881 waren gunstig, 1885 was weder zeer slecht.
In 1883 werd de Nederlandsche oliefabriek opgericht, waarbij afvalproducten der gist- en spiritusfabriek aanwending vonden en waarvan dus ook voordeelen voor laatstgenoemde het gevolg waren. Ook de oliefabriek ging, in Aug. 1884, in vlammen op, maar werd volgens de nieuwste technische eischen herbouwd.
In 1885 werd de neef van van Marken, F.G. Waller, die bleek een groote kracht te zijn en die hem later opvolgde, tot mededirecteur benoemd, terwijl tegelijk de geleerde dr. M.W. Beyerinck, thans hoogleeraar te Delft, als scheikundige aan de fabriek verbonden werd.
Voortdurend werd de werkzaamheid der fabriek uitgebreid. Er werden met het oog op de invoerrechten in het buitenland eene gist- en spiritusfabriek te Brugge en eene oliefabriek te Laubardemont bij Bordeaux aangekocht en uitgebreid. Ook werden eene lijm- en gelatinefabriek te Delft opgericht en eene branderij te Delftshaven aangekocht. De gezamenlijke fabrieken hadden bij van Marken's overlijden eene nominale waarde van 6 millioen of 40 maal die in den aanvang.
In 1880 werd begonnen met het stichten van een pensioenfonds. In den aanvang droegen de arbeiders daartoe een bedrag bij, sedert 1887 werd alles door de ondernemingen bekostigd.
In 1892 werd eene drukkerij door van Marken gesticht, geheel met kapitaal van zijn persoon. Hierin kon hij zijne beginselen van coöperatie geheel doorvoeren. Het werd eene zeer goede zaak. Van Marken heeft gezorgd, dat steeds de arbeiders,