1687. Ik heb dat werk niet gezien, maar bezit op dezelfde ‘kerkelijcke historie’ van denzelfden George Hornius een vervolg van 1666 tot 1684 van de hand van B. Bekker, zoodat beide tegenstanders hetzelfde werk hebben vervolgd. Nog schreef Leydekker eene voorrede vóór Zuerius Boxhorn, Nederlantsche historie waarachter gevoegd is de Nederlandsche Sulpitius van Jac. Baselius (2e druk, Amst. 1739).
Zijn door een onbekende geschilderd portret in de Universiteit te Utrecht.
Er is nog een portret van hem door R. de la Haye, grav. van G. Valck.
De lijst zijner werken bij de la Rue, Geletterd Zeeland 95-98.
Zie de la Rue, a.w. 94-99; Boekz. der gel. wereld 1721, I, 110 vlg.; 1729, II, 131-141; Ypey, Kr. kerk 18e eeuw VIII, 33, 122-125; Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K. II, 566-570; III, 355; Acta Z.H. Syn. uitg. Knuttel VI, 175 vlg.; Knuttel, B. Bekker 176 vlg. 238 vlg.; van der Linde, B. Bekker, bibliogr. 35 vlg.; Jonckbloet, Gedenkb. 96-109; Loncq, Histor. Schets 72, 166 vlg.; Duker, G. Voetius II, 312 n. 1. en cxiv; van Troostenburg de Bruyn, Herv. kerk in N. O, I. 239; Theod. de Haze in Bibl. Bremens. cl. 5, fasc. 4; Glasius, Godgel. Nederl. II s.v.
Behalve de twee genoemde Melchior L. is er nog een Melchior L. geweest, zoon van Jacobus bovengenoemd, ‘jongman van groote geleerdheid en die het verre zou gebracht hebben had het Goode belieft hem het leeven te sparen’. In 1716 approbeerde de classis Middelburg zijn beroep naar het Nieuwland, niettegenstaande de onregelmatigheden daarbij voorgevallen.
Zie: Voorberigt vóór Adam, Moses en Kristus (bovengenoemd) 34 en Nederl. Archief I (1841), 295.
L. Knappert