[Koolaart-Hoofman, Elisabeth]
KOOLAART-HOOFMAN (Elisabeth), oudste dochter van Joost Hoofman, aanzienlijk koopman te Haarlem, en Sara van Amerongen, werd 23 Febr. 1664 aldaar geboren. Het vroeg ontwikkelde kind, dat van haar zesde jaar af reeds verzen maakte, ontving een voortreffelijke opvoeding, die haar in staat stelde haar wensch te volgen om de klassieken in het oorspronkelijke te kunnen lezen. Zij kreeg les in de oude talen van den conrector der latijnsche school, Jacob Storm, terwijl haar smaak gevormd werd door het vertalen van grieksche en latijnsche dichters. Ook het Nieuwe Testament las zij met haar leermeester in het grieksch. Ten slotte ging zij haar eigen weg en haar - nederlandsche en latijnsche - gedichten, die van nu af, veelal afzonderlijk, het licht zagen, werden door haar tijdgenooten hoogelijk geroemd.
Zoo ontwikkelde zich de rijke koopmansdochter onder de meest gunstige omstandigheden tot de vrouw, die, volgens haar levensbeschrijver, door ‘veele geleerde mannen als een wonder haarer eeuwe werd aangezien.’ Intusschen was zij 23 Aug. 1693 getrouwd met een vermogend koopman uit haar geboorteplaats, Pieter Koolaart, geb. 10 Dec. 1656, beschaafd, ontwikkeld man, maar onhandelbaar echtgenoot, die door een verkwistende levenswijze met aanmerkelijk verlies in den handel gepaard, zijn fortuin verloor. Hij trok zich met zijn gezin te Lisse in afzondering terug. In 1721 benoemde Karel I, landgraaf van Hessen, den overigens bekwamen man van zaken, tot zijn commercie-directeur. Koolaart vertrok naar Kassel, waarheen vrouw en kinderen hem een jaar later volgden. Na des landgraafs dood in 1730, werd zijn toch reeds karig loon tot de helft verminderd en toen hij zelf 15 Dec. 1732 stierf, hielden alle inkomsten op. Zijn weduwe overleed in armoede 4 Juni 1736. Zij liet een stiefkind na, de doofgeboren Hester Koolaart, op wie de geneesheer Joh. Konr. Amman zijn leerwijze toepaste, en een dochter Petronella Elisabeth, die 12 Aug. 1734 te Kassel getrouwd was met den hofboekdrukker Georg Harmes en kinderloos overleed.
Petronella Harmes heeft vermoedelijk de door haar moeder nagelaten gedichten afgestaan aan Willem Kops met wien zij in briefwisseling stond, en zoo kon hij ‘wien het niet van 't hart mogt, dat de naagedagtenis eener zo braave en vernuftige vrouwe geheel zoude verloren gaan’, daaruit een bloemlezing samenstellen, die van een levens-