[Kasteleyn, Petrus Johannes]
KASTELEYN (Petrus Johannes), geb. 2 April 1746 te Breukelen, overl. 18 April 1794 te Amsterdam. Hij verloor op zeer jeugdigen leeftijd zijn vader. Na eenigen tijd in Duitschland gewoond te hebben, kwam hij op 12-jarigen leeftijd als leerling in de apotheek van Schalkwijk en van der Velden te Utrecht, waar hij twee jaren bleef. Hij werkte daarna bij verscheidene apothekers te Amsterdam, o.a. in 1762 bij apotheker van Spall, maar daar zijn vooruitzichten niet gunstig waren, begaf hij zich naar Suriname, waar hij in 1765 schrijver was op de plantage La Vicontre. Daar had hij het ongeluk zijn vriend J.W. Arends dood te schieten, welk ongeval hij zich zoodanig aantrok, dat hij spoedig naar Amsterdam terugkeerde. Hier vestigde hij zich op 20- jarigen leeftijd als apotheker en trouwde in 1772 met Adriana Barré, die hem twee dochters schonk. In 1778 overleed zijn echtgenoote, terwijl hij zelf ten gevolge van een zware ziekte een oog verloor. In 1789 hertrouwde hij met Johanna Christina de Grimo; in 1791 verdronk een zijner dochters. Merkwaardig is, dat hij ondanks de rampen en tegenspoeden, die hem troffen - met zijn apotheek ging het ook niet voorspoedig - en ondanks zijn zwak lichaam een groote werkkracht ontwikkelde en zich én als letterkundige én als scheikundige onderscheidde.
Nadat hij in 1776 resp. 1779 een vertaling had uitgegeven van J.F. Meyer's Chymischen Versuchen en van een briefwisseling tusschen denzelfden schrijver en Andreae (Alchymistische Briefe), verscheen in 1786 zijn antwoord op een prijsvraag van het Prov. Utr. Genootschap luidende: Welke zijn de eigenlijke oorzaken, waarom de scheikunde bij onze nabuuren, en vooral bij de Duitschers, in meer aanzien en algemeene oefening is, dan in ons Vaderland (enz. enz.).
In 1785, 1786 en 1788 gaf hij de eerste drie deelen uit van het eerste tijdschrift op chemisch gebied in Nederland (Chemische oefeningen), waarin tal van opstellen van zijn hand verschenen; in 1793 kwamen twee deelen van een vervolg uit (Chemische en physische oefeningen), na zijn dood voortgezet door N. Bondt en J.R. Deiman. In 1784 begon hij aan zijn Beschouwende en werkende chemie, waarvan het derde deel in 1794 verscheen, terwijl hij in 1788 een aanvang maakte met zijn Volledige beschrijving van konsten en ambachten.
Te midden van zijn practische en theoretische beoefening der chemie vond hij tijd zich met letterkundigen arbeid bezig te houden.
Behalve een aantal gedichten, welke elders verspreid zijn afgedrukt, verschenen de volgende in druk: Dichtlievende verlustigingen (Amst. 1779); Proeve over de kunst om altijd vrolijk te zijn (Amst. 1780); De vaderlandsche zanger (Amst. 1781); Oorspronkelijke dichtwerken (Amst. 1783); Bemoediging den Heer Nic. Bastert, kanonik tot het kapittel van St. Pieter, enz. toegezongen (Amst. 1784); Nieuwste poëzij (Amst. 1792). Verschillende gezangen (Nos. 17, 37, 61, 74, 76, 89, 97, 103, 115, 116, 125, 128, 138, 143 en 163) in de verzame-